Home

Rechtbank Noord-Nederland, 08-03-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:983, AWB - 16 _ 2925

Rechtbank Noord-Nederland, 08-03-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:983, AWB - 16 _ 2925

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
8 maart 2017
Datum publicatie
10 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2017:983
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2925

Inhoudsindicatie

Rioolheffing. Het van eisers perceel afkomstige hemelwater wordt rechtstreeks in het achtergelegen open water afgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan gemeentelijk oppervlaktewater niet onder de term ‘gemeentelijke riolering’, zoals neergelegd in de onderhavige verordening, worden begrepen. De rechtbank vernietigt de aanslagen rioolheffing.

Uitspraak

Zittingsplaats Leeuwarden

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 16/2925

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 8 maart 2017

in de zaak tussen

en

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote [echtgenote] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de aanslagen rioolheffing (eigenarendeel en gebruikersdeel);

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Gronden

1.1

Verweerder heeft aan eiser voor 2016 een “Eigenarenaanslag rioolheffingen” opgelegd ad € 20,06 en een “Gebruikersaanslag rioolheffingen bedrijf “ ad € 64,83.

1.2

De onderhavige aanslagen rioolheffing zijn opgelegd ter zake van het adres [adres] te [woonplaats] , een onroerende zaak waarvan eiser eigenaar is. Het betreft een unit die hij gebruikt als opslagruimte (hierna ook: het perceel). In eisers unit is geen toilet of wasbak aanwezig; er is geen aansluiting op de waterleiding. De onroerende zaak is onderdeel van een groter complex met meerdere units (opslagloodsen).

1.3

Tussen partijen is niet in geschil dat er bij eisers unit geen sprake is van een directe lozing (aansluiting dan wel afvoer) op het gemeentelijk riool.

2.1

Eiser heeft aangevoerd dat hij alleen regenwater loost op het achtergelegen open water en niet op het riool, zodat er ook geen sprake is van een indirecte lozing op de gemeentelijke riolering. Ter zitting heeft eiser foto’s getoond waaruit blijkt dat het hemelwater dat op het dak van de unit(s) valt, vanaf het perceel via twee regenpijpen naar het achtergelegen water wordt afgevoerd. Daar stroomt het hemelwater vanuit het einde van de afvoerbuizen rechtstreeks in het open water. Eén van de afvoerbuizen bevindt zich precies op de plaats waar eiser een ligplaats heeft voor zijn boot. Het achtergelegen open water is in eigendom van de gemeente. Het hemelwater dat niet op het dak van de unit(s) valt, stroomt eveneens naar het achtergelegen open water (en niet naar de voorzijde richting de straat), omdat het perceel afloopt in de richting van dat water.

2.2

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en stelt hiertoe dat in het onderhavige geval een juiste toepassing is gegeven aan de bepalingen van de Verordening rioolheffingen Leeuwarden 2016 (hierna: de Verordening).

2.3

In de Verordening is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. (…)

b. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

c. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

d. (…)

e. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

(…)

2.4

Ingevolge artikel 2 ("Aard van de belasting") van de op artikel 228a van de Gemeentewet berustende Verordening wordt onder de naam "rioolheffing":

"een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken."

2.5

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening wordt de belasting geheven:

"a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel

en

b. van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel."

2.6

Omtrent de maatstaf van heffing bepaalt de Verordening onder meer het volgende:

"Artikel 5 Grondslag en maatstaf van heffing

“(…)4. Het gebruikersdeel wordt ingeval van een woning geheven naar het aantal personen per huishouden en ingeval van een niet-woning naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

5. Het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt.(…)

3.1

De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder dient, tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser, aannemelijk te maken dat het belastbare feit voor de onderhavige rioolheffing - in casu: de indirecte afvoer van hemelwater op de gemeentelijke riolering - zich heeft voorgedaan. In dit bewijs is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.

3.2

De rechtbank acht aannemelijk dat al het van eisers perceel afkomstige hemelwater rechtstreeks in het achtergelegen open water wordt afgevoerd. De kern van de zaak is vervolgens gelegen in de omschrijving van het belastbare feit. Die omschrijving knoopt aan bij de aansluiting dan wel de afvoer op "de gemeentelijke riolering" (zie 2.5). Die gemeentelijke riolering is in de Verordening vervolgens afzonderlijk gedefinieerd (zie 2.3).

3.3

Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de term “gemeentelijke riolering” ruim moet worden uitgelegd, en dat hier ook “gemeentelijk oppervlaktewater” mee wordt bedoeld. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de formulering zoals vermeld in de Rioleringswet. Verweerder heeft verder gesteld dat de gemeente ook rioolheffing in rekening mag brengen omdat zij onderhoudsplichtig is ten aanzien van het gemeentelijk oppervlaktewater. Ter zitting heeft verweerder in dat verband verklaard dat naar zijn mening artikel 2, onder b, van de Verordening van toepassing is en dat dit onderdeel de lading dekt.

3.4

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn verwijzing naar artikel 2, onder b, van de Verordening weliswaar in algemene zin de rechtsgrond voor het kunnen heffen van de rioolheffing als gemeentelijke belasting verwoord, maar heeft hij daarmee nog niet aannemelijk gemaakt dat ook in eisers geval is voldaan aan de in artikel 3 van de Verordening opgenomen omschrijving van het belastbare feit.

3.5

De term “gemeentelijke riolering” is in de onderhavige Verordening immers omschreven als “een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente". De rechtbank acht deze formulering niet ruim genoeg om daar ook “gemeentelijk oppervlaktewater” onder te begrijpen. De burgers van de gemeente Leeuwarden moeten uit een belastingverordening immers eenduidig kunnen opmaken welke feiten zullen leiden tot het heffen van (in dit geval) rioolheffing. Naar het oordeel van de rechtbank duidt de term "voorziening" in dit verband, zeker in combinatie met de omschrijving van het belastbare feit ("aangesloten"), op het buizenstelsel en niet (tevens) op het oppervlaktewater (vgl. ook het onderscheid tussen de termen gemeentelijke riolering en gemeentelijk oppervlaktewater zoals verweerder dat zelf in de uitspraak op bezwaar heeft gemaakt). Bovendien staat in de Verordening niet vermeld dat voor het begrip gemeentelijke riolering de formulering uit de Rioleringswet leidend is. Dat de gemeente dit wellicht wel zo heeft bedoeld, maakt het voorgaande niet anders. Ook de maatstaf van heffing draagt niet bij aan de vereiste helderheid. Uit artikel 5 van de Verordening kan eiser immers concluderen dat in zijn geval geen maatstaf van heffing bestaat, nu de fictie van het vijfde lid (afvoer = toevoer) in zijn geval op nihil zou uitkomen.

4. Op grond van het voorgaande luidt de conclusie van de rechtbank, deels onder ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden, dat niet aannemelijk is geworden dat in 2016 het belastbare feit van artikel 3, eerste lid, onder a (eigenaar) en onder b (gebruiker) van de Verordening heeft plaatsgevonden. De aanslagen rioolheffing zijn daarom gelet op de redactie van de Verordening ten onrechte opgelegd. De rechtbank komt daardoor aan de behandeling van de overige grieven niet meer toe.

5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 46 dient te vergoeden.

6. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.

Deze uitspraak is op 8 maart 2017 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op die datum, evenals de rechtsmiddelenverwijzing. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de rechter en de griffier.

w.g. griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel