Rechtbank Noord-Nederland, 16-01-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:226, AWB LEE - 17 _ 3264 t/m 17 _ 3268
Rechtbank Noord-Nederland, 16-01-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:226, AWB LEE - 17 _ 3264 t/m 17 _ 3268
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 16 januari 2018
- Datum publicatie
- 25 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:226
- Zaaknummer
- AWB LEE - 17 _ 3264 t/m 17 _ 3268
Inhoudsindicatie
In geschil is of de bezwaren van eiseres tegen de voldoening op aangifte van de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2013 en alle kwartalen van 2014 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding vanwege het uitblijven van een reactie op eiseres haar bezwaar tegen de btw-plicht, zoals opgenomen in haar eerdere bezwaarschriften ten aanzien van de voldoening op aangifte van de omzetbelasting over de eerste drie kwartalen van 2013.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 17/3264, 3265, 3266, 3267 en 3268
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 16 januari 2018 in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en
(gemachtigden: [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] ).
Procesverloop
De beroepen zijn gericht tegen de uitspraken op bezwaar van verweerder van 28 juli 2017 op de bezwaarschriften van eiseres tegen de voldoening op aangifte van de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2013 en alle vier de kwartalen van 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen ongegrond en
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Gronden
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Casus
Eiseres is werkzaam als psychosociaal therapeute in haar eigen praktijk, die zich richt op begeleiding bij rouw en verlies.
Eiseres heeft bij brieven met dagtekening 24 mei 2013, 1 augustus 2013 respectievelijk 30 oktober 2013 bezwaar gemaakt tegen haar BTW plicht en haar voldoening op aangifte van de omzetbelasting over respectievelijk het eerste, tweede en derde kwartaal van 2013. Eiseres wijst in haar bezwaren op in voorbereiding zijnde proefprocedures over de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter g, van de Wet op de omzetbelasting 1968.
De Hoge Raad heeft op 27 maart 2015 arrest gewezen in één van de bedoelde proefprocedures (ELCI:NL:HR:2015:744). Uit dit arrest volgt dat de werkzaamheden van eiseres als psychosociaal therapeute in beginsel vrijgesteld zijn van omzetbelasting.
Eiseres heeft over het laatste kwartaal van 2013 en over alle kwartalen van 2014 op aangifte omzetbelasting voldaan met betrekking tot de door haar verrichte werkzaamheden als rouwtherapeute. De voldoeningen hebben op de volgende momenten plaatsgevonden:
Kwartaal |
Datum voldoening |
Bedrag |
2013, vierde kwartaal |
27 januari 2014 |
€ 2.673 |
2014, eerste kwartaal |
25 april 2014 |
€ 2.931 |
2014, tweede kwartaal |
25 juli 2014 |
€ 2.828 |
2014, derde kwartaal |
28 oktober 2014 |
€ 2.637 |
2014, vierde kwartaal |
5 februari 2015 |
€ 2.939 |
Bij brief met dagtekening 4 september 2015, door verweerder ontvangen op 5 september 2017, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen ‘de BTW-plicht, de BTW aangifte en de gedane BTW betalingen vanaf 1 januari 2013 en in ieder geval vanaf 27 maart 2015 (uitspraak Hoge Raad ECLI:NL:HR:2015:744) ter zake van de gewijzigde btw-vrijstelling medische diensten met ingang van 1 januari 2013…’
Verweerder heeft bij brief met dagtekening 12 december 2016 eiseres geïnformeerd over de afhandeling van haar bezwaarschriften. Bij de brief is als bijlage een sjabloon gevoegd waarop een aantal gegevens van de bezwaarschriften van eiseres is opgenomen. In de brief schrijft verweerder onder meer: ‘Mogelijk hebt u bij de Belastingdienst het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn ingediend. In het sjabloon kunt u zien welk(e) tijdvak(ken) of aanslag(en) het betreft. In die gevallen ben ik van mening dat u niet-ontvankelijk bent in het bezwaar. Ik heb dit bezwaarschrift/deze bezwaarschriften wel ambtshalve beoordeeld. Voor zover het tijdvakken vóór 2015 betreft kom ik ambtshalve niet aan het bezwaar tegemoet. Op 27 maart 2015 heeft de Hoge Raad arrest gewezen waardoor meer duidelijkheid is gekregen over de vrijstelling als omschreven in artikel 11.1.g van de Wet op de omzetbelasting. Op deze datum stonden eerdere tijdvakken (maand december/vierde kwartaal 2014 en eerder) al onherroepelijk vast, waardoor de omzetbelasting niet ambtshalve wordt verminderd.’
Uit het bij de brief van 12 december 2016 gevoegde sjabloon blijkt dat verweerder eiseres niet-ontvankelijk acht in haar bezwaren ten aanzien van het vierde kwartaal van 2013 en alle kwartalen van 2014.
Verweerder heeft met dagtekening 28 juli 2017 uitspraak op de bezwaarschriften gedaan ten aanzien van het vierde kwartaal van 2013 en alle kwartalen van 2014 (bij 5 afzonderlijke geschriften). Op de uitspraken op bezwaar wordt voor de motivering verwezen naar ‘de eerder verzonden brief’.
Geschil
Ter zitting is het geschil beperkt tot het antwoord op de vraag of verweerder de bezwaren van eiseres tegen de voldoening op aangifte van de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2013 en alle kwartalen van 2014 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van eiseres van 4 september 2015 ten aanzien van de voldoening op aangifte van de omzetbelasting voor wat betreft de voldoeningen over het vierde kwartaal van 2013 en alle kwartalen van 2014 buiten de bezwaartermijn is ingediend en te laat door verweerder is ontvangen. Het geschil spitst zich daarom louter nog toe op de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Standpunten van partijen
Volgens verweerder zijn er geen redenen om de termijnoverschrijdingen verschoonbaar te achten.
Volgens eiseres zijn de bezwaren onterecht niet-ontvankelijk verklaard. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij in haar bezwaren over de eerste drie kwartalen van 2013 ook bezwaar heeft gemaakt tegen haar BTW plicht, en dat het uitblijven van een reactie van verweerder daarop mede de reden is geweest om niet langer elk kwartaal afzonderlijk bezwaar te maken tegen de voldoening op aangifte. De termijnoverschrijding ter zake van de bezwaren van het laatste kwartaal van 2013 en de tijdvakken nadien kunnen haar om deze reden niet verweten worden, aldus eiseres.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank levert het enkel uitblijven van een reactie van verweerder op de bezwaarschriften van eiseres tegen 'de BTW plicht' – zoals inderdaad opgenomen in haar bij 2.2 vermelde bezwaren ten aanzien van de eerste drie kwartalen van 2013 – nog geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding op ten aanzien van de bezwaren tegen de latere, hier in het geding zijnde kwartalen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Het had op de weg van eiseres gelegen om navraag te doen bij verweerder over het uitblijven van een reactie op de bezwaarschriften tegen de BTW plicht. Eiseres heeft (in ieder geval tot aan het arrest van de Hoge Raad in 2015) geen contact gezocht met verweerder om na te gaan of het bezwaar ook op dit punt in behandeling was genomen, en heeft dus ook niet geïnformeerd wat de betekenis van het aanhangig zijn van dat bezwaar zou kunnen zijn voor de voldoeningen per kwartaal. Afgezien van de vraag of het wel mogelijk is om in bezwaar te komen tegen de BTW-plicht als zodanig, schort een dergelijk bezwaar bovendien niet de verplichting op om BTW-aangifte te (blijven) doen. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres niet uit enige gedraging van verweerder heeft kunnen opmaken dat het indienen van bezwaarschriften niet langer nodig zou zijn. Er was dan ook geen sprake van een situatie waarin eiseres mogelijk op het verkeerde been gezet is.
Gelet op de ingediende bezwaarschriften tegen de voldoeningen op aangifte over de eerste drie kwartalen van 2013 (zie 2.2), wist eiseres hoe zij de zogeheten koninklijke weg moest bewandelen (dat is: zonder risico op naheffingen voldoen, maar daarbij wel haar rechten zeker stellen door in bezwaar te komen). Voor het staken van die handelwijze is geen geldige reden of sluitende verklaring gegeven. Het komt erop neer dat eiseres zelf haar aangiften en voldoeningen omzetbelasting verzorgde, en dat de gemachtigde van eiseres in 2013 in eerste instantie een paar keer, bij wijze van service, een bezwaarschrift heeft ingediend. Een bijzondere reden om daarmee te stoppen, was er echter niet.
Onder deze omstandigheden gaat het te ver om te oordelen dat eiseres niet in verzuim is geweest ten aanzien van de termijnoverschrijdingen.
6. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond verklaard, omdat verweerder de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft geacht.
Griffierecht
7. De rechtbank heeft aanleiding gezien te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar in de 5 zaken betaalde griffierecht – éénmaal € 46 – vergoedt. De rechtbank overweegt daartoe dat pas in beroep de puzzelstukjes ten aanzien van de inhoud en de strekking van de uitspraken op bezwaar van 28 juli 2017 op hun plaats zijn gevallen (de uitspraken zelf bevatten geen dictum, en er is voor de motivering enkel verwezen naar ‘de eerder verzonden brief’, zonder dat aangeduid is om welke brief het precies gaat, terwijl de brief die de betreffende motivering bevatte meer dan een half jaar eerder – met dagtekening 12 december 2016 – aan eiseres was gestuurd en zelf opnieuw een puzzelelement in zich droeg, te weten het sjabloon).
Proceskostenvergoeding
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 16 januari 2017 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
w,g, griffier w,g, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: