Rechtbank Noord-Nederland, 03-07-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:2479, AWB - 16 _ 305
Rechtbank Noord-Nederland, 03-07-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:2479, AWB - 16 _ 305
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 3 juli 2018
- Datum publicatie
- 13 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:2479
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 305
Inhoudsindicatie
Rechtsgeldige akkoordverklaring
De instemming van eiser met de overschrijding van de reguliere termijn voor het opleggen van de navorderingsaanslag (inclusief verlenging wegens uitstel), middels een akkoordverklaring, is rechtsgeldig. Verweerder heeft eiser namelijk vooraf geïnformeerd over het ingevolge artikel 18, twaalfde lid van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht bestaande verbod tot het maken van afspraken over het afzien van een beroep op overschrijding van de reguliere termijn. Met het ondertekenen van de aldus toegelichte akkoordverklaring heeft eiser dan ook niet alleen uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afgezien van het recht om een beroep te doen op die overschrijding, maar ook op het schenden van het verbod tot het maken van afspraken.
Genietingsmoment aangegroeide rente op obligaties
Het overgangsrecht van de Wet IB 2001 bevat een genietingsmoment, waardoor kan worden geheven over opgelopen rente op coupons die tot uitkering zijn gekomen in de loop van 2011. De omvang wordt wel beperkt tot dat deel van de rente dat op 31 december 2000 reeds was aangegroeid.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/305
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 3 juli 2018 in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. C. Degirmenci),
en
(gemachtigde: [verweerder]).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.
Procesverloop
Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 3 december 2015 op het bezwaarschrift van eiser tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2001 en de daarbij gegeven heffingsrentebeschikking.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. J.W. Elzinga-Snoek. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van eiser heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en onmiddellijk daarna de mondelinge
uitspraak verdaagd voor de duur van 2 weken, onder aanzegging aan partijen van het tijdstip
van de uitspraak.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.357, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 34.829;
- vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.000;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.251.
Gronden
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser is door middel van een zogeheten inkeerverklaring ingekeerd op 26 juni 2014, in verband met voorheen niet aangegeven (inkomsten uit) vermogen, dat werd aangehouden in Zwitserland. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder met dagtekening 30 juni 2015 (onder meer) een navorderingsaanslag IB/PVV 2001 opgelegd. Partijen zijn het erover eens dat de termijn voor het opleggen van de navorderingsaanslag overeenkomstig artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) twaalf jaar omvat, plus de duur van het kenbaar verleende uitstel van elf maanden, zodat de termijn eindigde op 30 november 2014 (hierna ook: de reguliere termijn).
Verweerder heeft eiser bij brief van 13 oktober 2014 – gericht aan eisers gemachtigde – gevraagd om akkoord te gaan met het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 ná afloop van die reguliere termijn. In deze brief staat onder meer het volgende: