Rechtbank Noord-Nederland, 18-01-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:318, AWB - 17 _ 2755
Rechtbank Noord-Nederland, 18-01-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:318, AWB - 17 _ 2755
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 18 januari 2018
- Datum publicatie
- 7 februari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:318
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2755
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat in Rusland gemaakte tandarts- en orthodontiekosten op hem hebben gedrukt. De kosten kunnen daarom in zijn geheel worden aangemerkt als specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/2755
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 18 januari 2018 in de zaak tussen
en
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] )
Procesverloop
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote, [echtgenote] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] . Eiser en verweerder hebben ter zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijst toe het verzoek om ambtshalve vermindering ex artikel 9.6 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.980;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 49.
Gronden
1. Eiser heeft aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2014 naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.317. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder het inkomen overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Eiser heeft met dagtekening 12 oktober 2016 een verzoek om ambtshalve vermindering ingediend en verzocht om een bedrag van € 4.215,09 in aftrek te mogen brengen als specifieke zorgkosten. Dit bedrag bestaat uit de uitgaven voor diverse behandelingen door een tandarts en orthodontist in Rusland, ondergaan door [echtgenote] , de echtgenote van eiser. Verweerder is gedeeltelijk aan het verzoek om ambtshalve vermindering tegemoet gekomen en heeft € 1.088,50 als specifieke zorgkosten in aanmerking genomen en de aanslag daarom verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.107.
2. De rechtbank stelt het volgende vast. De echtgenote van eiser heeft tussen 1 mei 2014 en 25 augustus 2014 verschillende behandelingen bij een tandarts en orthodontist in [plaats] te Rusland ondergaan. Deze behandelingen hebben gezamenlijk 197.816 Russische Roebels gekost, wat omgerekend gelijk is aan een bedrag van € 4.215,09. Tussen partijen is niet in geschil dat deze kosten zijn aan te merken als uitgaven voor specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17 van de Wet inkomstensbelasting 2001. Ook is niet in geschil dat de behandelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Tussen partijen is enkel in geschil of de specifieke zorgkosten tot het volledige bedrag op eiser (dan wel op zijn echtgenote) hebben gedrukt. Een bedrag van € 1.088,50 is opgenomen bij Russische bankautomaten. Tussen partijen is niet in geschil dat de rekeningen voor dit bedrag op eiser hebben gedrukt en dat dit bedrag daarom aftrekbaar is als uitgaven voor specifieke zorgkosten (zie ook 1.). Het geschil betreft het verschil ad (afgerond) € 3.127.
3. Eiser heeft gesteld dat zijn echtgenote het volledige bedrag ter plaatse contant heeft betaald. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat zijn stiefzoon een lening van in totaal € 1.100 contant heeft terugbetaald aan zijn echtgenote en dat zij dit geld heeft gebruikt om een deel van de rekeningen te betalen. Het restant van de rekeningen is volgens eiser betaald door middel van zijn echtgenotes aandeel in de nalatenschap van haar moeder, welk aandeel haar zuster in Rusland onder beheer had.
4. Verweerder heeft geen (verdere) aftrek toegestaan, aangezien verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten daadwerkelijk op hem hebben gedrukt. Zo zijn er geen betalingsbewijzen (kwitanties) van elke afzonderlijke behandeling aanwezig. Ten aanzien van de lening aan de stiefzoon heeft verweerder erop gewezen dat eiser bij een overboeking van € 200 aan zijn stiefzoon, die onderdeel uitmaakt van de gestelde lening van € 1.100, in het bijschrift “Fijne vakantie” heeft vermeld. Volgens verweerder dient hieruit te worden afgeleid dat sprake is van een gift in plaats van lening. Daarnaast heeft verweerder aangevoerd dat op 11 augustus 2014 er nog een bedrag zou zijn geleend, terwijl de echtgenote van eiser op 17 en 25 augustus 2014 de laatste twee behandelingen heeft ondergaan. Dit laatste deel van de lening moet dus binnen twee weken zijn terugbetaald. Verweerder acht dit niet aannemelijk. Ten aanzien van de nalatenschap heeft verweerder erop gewezen dat eisers echtgenote reeds in 2012 de erfenis van haar moeder heeft ontvangen en dat het dus onwaarschijnlijk is dat deze is gebruikt voor de tandarts- en orthodontistbehandelingen in 2014.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de bewijslastverdeling dient eiser aannemelijk te maken dat de kosten daadwerkelijk op hem hebben gedrukt. De rechtbank overweegt hierbij dat hierbij wat betreft de bewijsgradatie ook niet méér van eiser mag worden gevraagd. Aannemelijk maken is iets anders dan overtuigend aantonen. Het gaat bij aannemelijk maken om het scenario dat het meest waarschijnlijk is. Gelet op de vaststaande feiten (zie 2.), de in het dossier aanwezige bewijsstukken (waaronder in het bijzonder de uitgebreide specificatie van de behandelingen en de ondertekende verklaringen van de behandelend orthodontist, inhoudende dat het gehele bedrag is voldaan) en de toelichting ter zitting, bestaat er bij de rechtbank geen twijfel dat de echtgenote van eiseres de kosten ter plaatse daadwerkelijk en tot het volledige bedrag contant heeft betaald. Dat rechtvaardigt ten minste het sterke vermoeden dat de kosten dan ook op eisers echtgenote hebben gedrukt.
Doorslaggevend is voor de rechtbank geweest dat er geen omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit volgt dat de rekeningen niet daadwerkelijk op eiser hebben gedrukt. Verweerder heeft ook geen concrete aanwijzingen voor het tegendeel aangedragen (dus: dat iemand anders de kosten zou hebben betaald), maar in wezen alleen de stellingen van eiser in twijfel getrokken. De rechtbank kan zich op zichzelf voorstellen dat verweerder vraagtekens heeft geplaatst bij het verhaal van eiser, dat hier en daar een wat exotisch karakter lijkt te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank neemt dat echter niet weg dat het scenario van eiser het meest waarschijnlijke is.
Verweerder heeft zijn twijfels weliswaar gemotiveerd toegelicht (zie 4.), maar die twijfels berusten vooral op veronderstellingen en niet op concrete feiten en omstandigheden. Tegenover die twijfels heeft eiser ter zitting evenzeer gemotiveerd een nadere verklaring gegeven voor de gang van zaken. Die verklaringen acht de rechtbank geloofwaardig. Zo sluit de enkele opmerking “Fijne vakantie” als bijschrift niet uit dat het overgemaakte geld werd uitgeleend om op vakantie te gaan, en dus (zodra dat mogelijk was) wel degelijk moest worden terugbetaald. Datzelfde geldt voor (het beheer van) de nalatenschap van de moeder van eisers echtgenote. De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat het voor eiser achteraf lastig is om met schriftelijke bewijsstukken te komen waaruit blijkt dat de rekeningen daadwerkelijk op hem hebben gedrukt. Eiser heeft pas na het opleggen van de aanslag alsnog om aftrek verzocht. Eisers echtgenote heeft destijds niet telkens na afloop van elke behandeling gevraagd om een betalingsbewijs. De ondertekende verklaringen van de behandelend orthodontist, vervangen naar het oordeel van de rechtbank voldoende de (afwezigheid van) kwitanties van de afzonderlijke betalingen.
6. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt vereerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 49 (reiskosten [woonplaats] – Groningen openbaar vervoer, tweede klasse, retour).
Deze uitspraak is op 18 januari 2018 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van L.S. Langius, griffier. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de rechter en de griffier.
w.g. griffier
w.g. rechter