Rechtbank Noord-Nederland, 13-08-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3263, AWB - 17 _ 605, AWB - 17_606, AWB - 17 _607 en AWB - 17_608
Rechtbank Noord-Nederland, 13-08-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3263, AWB - 17 _ 605, AWB - 17_606, AWB - 17 _607 en AWB - 17_608
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 13 augustus 2018
- Datum publicatie
- 16 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:3263
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:7720, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 605, AWB - 17_606, AWB - 17 _607 en AWB - 17_608
Inhoudsindicatie
IB/PVV en ZVW 2009 en 2010. Erflaatster heeft vier erfgenamen achterlaten. Drie van de vier erfgenamen zijn bij de rechtbank in beroep gekomen tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW van erflaatster over de jaren 2009 en 2010. Nu de gemachtigde van eisers, hoewel meermalen daartoe in de gelegenheid gesteld, geen machtiging heeft kunnen verkrijgen van de vierde erfgenaam verklaart de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 17/605, 17/606, 17/607 en 17/608
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 14 augustus 2018 in de zaak tussen
[erfgenaam B] , te [plaats 2] ,
[erfgenaam C] , te [plaats 3] , eisers
(gemachtigde: T. Fleer),
en
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).
Procesverloop
Aanslagen 2009 (17/605 en 17/606)
Verweerder heeft voor het jaar 2009 met dagtekening 19 december 2012 op naam van [erflaatster] (erflaatster) een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.173 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 30. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 203 aan heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag is gericht aan de erven [erflaatster] .
Verweerder heeft tevens voor het jaar 2009 met dagtekening 19 december 2012 op naam van [erflaatster] een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverkeringswet (ZVW) opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 10.000. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 42 aan heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag is gericht aan de erven [erflaatster] .
Bij in één geschrift vervatte uitspaken op bezwaar van 11 november 2015 heeft verweerder de bezwaren van de erven [erflaatster] ongegrond verklaard.
Bij brief van 1 februari 2017 heeft de gemachtigde van eisers beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2009 geregistreerd onder het zaaknummer 17/605 en het beroep tegen de aanslag ZVW 2009 geregistreerd onder het zaaknummer 17/606.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Aanslagen 2010 (17/607 en 17/608)
Verweerder heeft voor het jaar 2010 met dagtekening 28 december 2012 op naam van [erflaatster] een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 253.592. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 5.998 aan heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag is gericht aan de erven [erflaatster] .
Verweerder heeft tevens voor het jaar 2010 met dagtekening 28 december 2012 op naam van [erflaatster] een aanslag ZVW opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.189. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 84 aan heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag is gericht aan de erven [erflaatster] .
Bij in één geschrift vervatte uitspaken op bezwaar van 25 juli 2016 heeft verweerder de bezwaren van de erven [erflaatster] ongegrond verklaard.
Bij brief van 1 februari 2017 heeft de gemachtigde van eisers beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2010 geregistreerd onder het zaaknummer 17/607 en het beroep tegen de aanslag ZVW 2010 geregistreerd onder het zaaknummer 17/608.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2017. Namens eisers zijn verschenen [naam 1] , [erfgenaam A] , [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 4] . Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om de gemachtigde van eisers in de gelegenheid te stellen om voor 1 november 2017 ook een machtiging van [erfgenaam D] te overleggen. De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 30 oktober 2017 verzocht om verder uitstel in verband met een lopende civiele procedure. Per brief van 7 november 2017 heeft de rechtbank aan de gemachtigde van eisers uitstel verleend tot 1 maart 2018, daarnaast heeft de rechtbank verzocht aan partijen om mediation in overweging te nemen. Verweerder heeft bij brief van 22 februari 2018 laten weten dat hij mediation in deze zaken niet zinvol acht. De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 28 februari 2018 verzocht om uitstel tot 1 juli 2018. Bij brief van 28 juni 2018 heeft de gemachtigde van eisers aan de rechtbank laten weten dat het verkrijgen van een machtiging van [erfgenaam D] niet zal plaatsvinden. De rechtbank heeft het onderzoek op 6 augustus 2018 gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op 18 april 2010 is [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden.
Uit de verklaring van erfrecht van 1 maart 2011 volgt voor zover van belang:
“- op achttien april tweeduizend tien (18-04-2010) is te Midden-Drenthe overleden mevrouw [erflaatster] , hierna te noemen: de overledene, (…)
- met in achtneming van hetgeen hiervoor is omschreven en volgens de Nederlandse wet heeft de overledene als enige en algehele erfgenamen achtergelaten:
1. haar zoon, de heer [erfgenaam D] (…)
2. haar dochter, mevrouw [erfgenaam A] (…)
ieder voor één/derde (1/3) gedeelte van haar nalatenschap;
3. haar kleindochter, mevrouw [erfgenaam B] (…)
4. haar kleindochter, mevrouw [erfgenaam C] (…)
ieder voor één/zesde (1/6) gedeelte van haar nalatenschap;”
(…)
- de onder 1, 3 en 4 genoemde erfgenamen hebben volmacht gegeven aan:
mevrouw [erfgenaam A] , voornoemd,
speciaal om hen te vertegenwoordigen ter zake van het beheer als bedoeld in artikel 3:170 lid 2 BW over de nalatenschap, alsmede voor zover nodig ter zake van de vereffening van de nalatenschap van de overledene.
De bevoegdheid tot vertegenwoordiging betreft onder meer het aannemen van aan de nalatenschap verschuldigde prestaties, waaronder het innen van banktegoeden, het betalen van de schulden en van de begrafenis- of crematiekosten, het doen van de vereiste belastingaangiften en het betalen van de verschuldigde belastingen. Ook is volmacht verleend om verzekeringsuitkeringen te incasseren en alle daarmee samenhangende handelingen te verrichten, ook voor zover de uitkering als zelfstandig recht buiten de nalatenschap om wordt verkregen door de (of een van de) erfgenamen als begunstigde(n).
Daarnaast hebben de volmachtgevers expliciet aan de gevolmachtigde de bevoegdheid gegeven de volmachtgevers te vertegenwoordigen bij beschikkingshandelingen met betrekking tot de goederen van de nalatenschap, met uitzondering van beschikkingshandelingen welke betrekking hebben op registergoederen, waaronder begrepen het vervreemden en bezwaren.
De gevolmachtigde heeft niet de bevoegdheid de volmachtgevers te vertegenwoordigen bij de verdeling van de nalatenschap. De volmachtgevers verlenen overigens volmacht om alles verder te doen wat in verband hiermee nodig of wenselijk mocht zijn.”
Ter zitting hebben eisers verklaart dat zij geen contact meer hebben met [erfgenaam D] , de zoon van erflaatster.
Geschil en beoordeling
2. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de door eisers ingestelde beroepen ontvankelijk zijn. Indien dit het geval is, is in geschil of de zaken moeten worden terugverwezen naar verweerder vanwege het schenden van de hoorplicht in de bezwaarfase.
3. De rechtbank overweegt als volgt. T. Fleer (Fleer) treedt als gemachtigde op namens [erfgenaam A] , [erfgenaam B] en [erfgenaam C] . Vast staat dat [erfgenaam D] Fleer niet heeft gemachtigd. De beroepen zijn daarmee ingesteld door een gemachtigde die niet door alle erfgenamen van de erflaatster is gemachtigd. Uit het procesverloop volgt dat de rechtbank Fleer meermalen in de gelegenheid heeft gesteld een machtiging te overleggen namens alle erfgenamen. Uit de brief van 28 juni 2018 volgt dat Fleer geen machtiging van de erfgenaam [erfgenaam D] zal kunnen krijgen.
4. In zijn brief van 28 februari 2018 heeft Fleer gesteld dat uit de verklaring van erfrecht (zie 1.2.) volgt dat [erfgenaam A] als gevolmachtigde is aangewezen door de gezamenlijke erfgenamen en dat hij, als gevolmachtigde van [erfgenaam A] , daarom de gezamenlijke erfgenamen kan vertegenwoordigen inzake belastingaangelegenheden. De rechtbank stelt echter vast dat de bevoegdheid tot vertegenwoordiging zich blijkens de tekst van de verklaring van erfrecht beperkt tot de vertegenwoordiging inzake het doen van vereiste belastingaangiften en het betalen van verschuldigde belastingen. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat [erfgenaam A] de erfgenamen kan vertegenwoordigen in alle zich voordoende belastingaangelegenheden, zoals Fleer stelt. Met name volgt uit de tekst van de verklaring van erfrecht niet dat [erfgenaam A] bevoegd was namens de gezamenlijke erfgenamen bezwaar en beroep tegen belastingaanslagen in te stellen. Deze stelling van Fleer slaagt daarom niet.
5. Fleer beroept zich daarnaast op artikel 44 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR), waarin naar zijn mening aan ieder der erfgenamen de bevoegdheid wordt gegeven op te treden voor belastingaangelegenheden van de erflater. Naar het oordeel van de rechtbank dient echter bij het lezen van artikel 44 van de AWR in aanmerking te worden genomen dat dit artikel in hoofdstuk VIII, afdeling 1, “Vertegenwoordiging buiten rechte”, is opgenomen. Bepalingen inzake beroep, waaronder de vertegenwoordigingsbevoegdheid, worden geregeld in hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel, voor zover in de AWR daarvan wordt afgeweken, in hoofdstuk V, afdeling 2 van de AWR. Ook in deze stelling volgt de rechtbank Fleer daarom niet.
6. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat Fleer, nu hij enkel gemachtigd was namens drie van de vier erfgenamen, niet kan optreden namens de gezamenlijke erven en dat de door hem ingestelde beroepen daarom niet ontvankelijk moeten worden verklaard. De rechtbank is zich ervan bewust dat daarmee aan de erfgenamen die Fleer rechtsgeldig vertegenwoordigt in wezen onvoldoende rechtsbescherming wordt geboden. De rechtbank ziet echter, mede vanwege de ter zitting gebleken mogelijke tegenstrijdige belangen tussen de erfgenamen die Fleer vertegenwoordigt enerzijds en de erfgenaam [erfgenaam D] anderzijds, geen mogelijkheid om anders te oordelen. Nog langer wachten op de uitkomsten van de civiele procedure acht de rechtbank geen optie, enerzijds omdat onduidelijk is hoe lang deze procedure nog zal gaan duren en anderzijds omdat uit de overgelegde stukken niet volgt dat in de civiele procedure wordt gevorderd dat Fleer bevoegd is om erfgenaam [erfgenaam D] in belastingzaken te vertegenwoordigen.
7. De rechtbank verklaart de beroepen daarom niet-ontvankelijk.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van L.S. Langius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.
w.g. griffier
w.g. rechter