Rechtbank Noord-Nederland, 11-09-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3742, AWB - 17 _ 2005 en AWB-17_2006
Rechtbank Noord-Nederland, 11-09-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3742, AWB - 17 _ 2005 en AWB-17_2006
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 11 september 2018
- Datum publicatie
- 5 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:3742
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:3447, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2005 en AWB-17_2006
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2008 en 2010. Eiser heeft het beroepschrift buiten de beroepstermijn ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 17/2005 en LEE 17/2006
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 11 september 2018 in de zaak tussen
en
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2008 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.928. Deze navorderingsaanslag is gedateerd 5 juli 2014. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 2.519 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft voor het jaar 2010 aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.421. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 76 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Met dagtekening 7 april 2015 heeft verweerder bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2008 geregistreerd onder het zaaknummer 17/2005. Het beroep betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 heeft de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 17/2006.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Gronden
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank overweegt vooraf dat eiser zijn beroep tegen de beschikking IB/PVV over het jaar 2009, voor zover deze al aanhangig was, heeft laten vallen.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn voor het instellen van beroep aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ingediend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is een beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Verweerder heeft, op verzoek van eiser van 12 november 2014, het adres [postbus] te [plaats B] voor de periode van 20 januari 2015 tot en met 17 juni 2015 opgenomen als verplicht toezendadres. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitspraak op bezwaar met dagtekening 7 april 2015 is verzonden aan het adres [postbus] te [plaats B] . Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een juiste wijze van bekendmaking. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat de dagtekening van deze uitspraak op bezwaar is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Dit betekent dat de laatste dag van de beroepstermijn 9 mei 2015 was.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser voor het eerst op de uitspraak op bezwaar heeft gereageerd bij brief van 18 juli 2015 gericht aan verweerder, welke door verweerder is ontvangen op 21 juli 2015. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als een beroepschrift en de brief op grond van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden aan de rechtbank. Bij de beoordeling of het beroepschrift tijdig is binnengekomen moet de rechtbank volgens artikel 6:15 Awb uitgaan van de datum waarop het beroepschrift is binnengekomen bij het onbevoegde orgaan, in dit geval verweerder. Nu eiser het beroepschrift pas bij verweerder heeft ingediend toen de beroepstermijn al was verlopen, is het beroepschrift naar het oordeel van de rechtbank niet tijdig ingediend.
6. Ten aanzien van de eventuele verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft ter zitting gesteld dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden toegerekend omdat hij begin 2015 aan lager wal was geraakt en hij daarom geen acht meer heeft geslagen op onder meer zijn post. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de door eiser aangevoerde reden geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser in de periode waarin hij volgens hem aan lager wal was geraakt, wel in staat is geweest om aan verweerder het hierboven vermelde postbusnummer door te geven. Dat eiser vervolgens door zijn persoonlijke omstandigheden geen acht heeft geslagen op zijn post komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening en risico. Daarnaast betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verweerder de vooraankondigingen van de uitspraken op bezwaar aangetekend heeft verzonden en dat verweerder op zitting onweersproken heeft gesteld dat deze niet retour zijn gekomen. Bovendien heeft verweerder inmiddels ook de aanslagen ambtshalve beoordeeld en is het verzoek om ambtshalve vermindering bij voor bezwaar vatbare beschikking (2010) afgewezen. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
7. Nu de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaart, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van eisers beroep.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 11 september 2018 gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van L.S. Langius, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
w.g. griffier
w.g. rechter