Rechtbank Noord-Nederland, 31-01-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:432, AWB - 17 _ 3685
Rechtbank Noord-Nederland, 31-01-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:432, AWB - 17 _ 3685
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 31 januari 2018
- Datum publicatie
- 4 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:432
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 3685
Inhoudsindicatie
MRB.
"Gebruik van de weg” als bedoeld in artikel 44, vierde lid, van het Kentekenreglement. De omstandigheid dat het parkeerterrein door eiseres gehuurd wordt, maakt niet dat de betreffende plaats niet voor het openbaar verkeer toegankelijk was en is. De rechtbank is van oordeel dat het parkeerterrein waar de auto’s stonden ten tijde van de constatering onderdeel is van de (openbare) weg.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 17/3685, 17/3686 en 17/3687
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 31 januari 2018 in de zaken tussen
(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] )
Procesverloop
Het beroep is gericht tegen de uitspraken op bezwaar van verweerder van 22 september 2017 op de bezwaarschriften van eiseres tegen drie aan haar opgelegde naheffingsaanslagen
in de motorrijtuigenbelasting, en de daarbij opgelegde verzuimboeten. Voor alle drie naheffingsaanslagen van elk € 424 geldt dat ze zijn opgelegd over de periode 18 januari 2016 tot en met 17 januari 2017. Tevens heeft verweerder daarbij drie boetebeschikkingen opgelegd, ten bedrage van elk eveneens € 424.
Het onderzoek ter zitting in voormelde drie beroepszaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 31 januari 2018. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gericht tegen de naheffingsaanslagen ongegrond.;
- verklaart de beroepen gericht tegen de boetebeschikkingen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover het de boetebeschikkingen betreft;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Gronden
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De naheffingsaanslagen en boetes zien op de volgende motorrijtuigen:
- Een Volkswagen Passat, met het kenteken [kenteken1] (LEE 17/3685) aanslagnummer 0010.23.445.Y.6.90001;
- Een Volkswagen Passat, met het kenteken [kenteken2] (LEE 17/3686) aanslagnummer 0010.23.445.Y.6.90002;
- Een Volkswagen Golf, met het kenteken [kenteken3] (LEE 17/3687) aanslagnummer 0010.23.445.Y.6.90003 (hierna: de auto’s).
De bezwaarschriften zijn niet prematuur, nu ter zitting is vastgesteld dat de naheffingsaanslagen en boetes reeds tot stand waren gekomen ten tijde van de indiening.
3. Niet in geschil is dat eiseres vanaf 30 december 2016 kentekenhouder van de auto’s is. Voorts is niet in geschil dat de auto’s ten tijde van de controle op 17 januari 2017 (tussen 14.50 en 14.57 uur) op het parkeerterrein parallel aan de [straat 1] te [plaats 1] stonden, en tot de bedrijfsvoorraad van eiseres behoorden. Voorts is niet in geschil dat de auto’s op dat moment niet voorzien waren van kentekenplaten. Tevens is niet in geschil dat eiseres het parkeerterrein waarop de auto’s stonden, huurt van het buurbedrijf [x] , gevestigd aan de [straat 2] te [plaats 2] .
4. Het geschil betreft in de kern het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de voorwaarden van de bedrijfsvoorraadregeling (of handelaarskentekenbewijzenregeling) ex artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting (Wet MRB) zijn geschonden, waarbij in het bijzonder de vraag dient te worden beantwoord of in het onderhavige geval sprake is van “gebruik van de weg” als bedoeld in artikel 44, vierde lid, van het Kentekenreglement.
5. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd omdat de auto’s gestald stonden op een parkeerterrein dat door haar wordt gehuurd. Eiseres ging ervan uit dat hier dezelfde regels gelden als op haar eigen terrein, namelijk vrijstelling van wegenbelasting.
6. Verweerder stelt, onder verwijzing naar de controlefoto's, dat het parkeerterrein waar de auto’s zijn aangetroffen, feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat. De omstandigheid dat het parkeerterrein door eiseres gehuurd wordt, maakt niet dat de betreffende plaats niet voor het openbaar verkeer toegankelijk was en is. Verweerder heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat dat de verzuimboetes dienen te vervallen.
Weg
7. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een “weg” in de hier bedoelde zin, is naar het oordeel van de rechtbank beslissend of het terrein feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat. Nu vast staat dat de voertuigen behoorden tot de bedrijfsvoorraad, geldt - via artikel 3 van de Uitvoeringsregeling MRB juncto artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is hiervoor de definitie van artikel 1, eerste lid, onder b, van de WVW bepalend: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten. Deze definitie is vrijwel gelijkluidend aan artikel 5 van de Wet MRB.
8. Enkel het gegeven dat een terrein particulier eigendom is, betekent nog niet dat het geen onderdeel is van de (openbare) weg. Het gaat om de feitelijke omstandigheden, zoals of door de rechthebbenden wordt geduld dat het algemene rijverkeer gebruik maakt van het terrein (vergelijk Hoge Raad 11 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4801).
9. De rechtbank is van oordeel dat het parkeerterrein waar de auto’s stonden ten tijde van de constatering onderdeel is van de (openbare) weg in de hier bedoelde zin. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de foto’s in het dossier, de overgelegde foto's ter zitting en de gegeven toelichting ter zitting blijkt dat het parkeerterrein waar de motorrijtuigen stonden, voor iedereen feitelijk vrij toegankelijk was. Een verkeersdeelnemer die op de openbare weg (de [straat 3] of de [straat 4] ) reed, kon onbelemmerd en ongehinderd het terrein oprijden en desgewenst zijn auto daar parkeren. De toegang werd niet belemmerd door bijvoorbeeld hekken, palen, slagbomen of kettingen. Ook waren er geen borden of waarschuwingen aangebracht, waaruit bleek dat de eigenaar of huurder er niemand wilde hebben. Dat het parkeerterrein gehuurd werd door eiseres of particulier eigendom is, maakt dat niet anders, nu voor een verkeersdeelnemer die langsreed niet duidelijk was dat hij daar niet mocht komen van de eigenaar of huurder.
10. Ter zitting is aan de hand van foto’s vastgesteld dat de huidige situatie op het parkeerterrein anders is. Thans staan er bij de beide toegangsopritten van het parkeerterrein twee borden met de tekst “Verboden toegang art. 461 wetboek van strafrecht.”. Het is nu dus voor het algemene rijverkeer dat er langs komt, duidelijk dat het niet gewenst is dat zij zich op het terrein begeven (en dat zulks in beginsel ook niet geduld zal worden). Dit alles was echter op de controledatum op 17 januari 2017 nog niet het geval. Dat betekent dat op de controledatum de eigenaar van het parkeerterrein nog niet kenbaar had gemaakt dat hij niet zou dulden dat het algemene rijverkeer gebruik maakt van het parkeerterrein (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 11 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4801). Eiseres heeft daar voor de nu in geschil zijnde naheffingsaanslagen dus niets aan.
De naheffingsaanslagen
11. Ten aanzien van de naheffingsaanslagen overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het voorgaande staat vast dat eiseres gebruik heeft gemaakt van de weg. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Wet MRB kan de motorrijtuigenbelasting worden nageheven, indien – voor zover hier van belang – met betrekking tot een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB gestelde voorwaarden. Uit artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, in samenhang gelezen met artikel 40, eerste lid, van die wet, alsmede met artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement volgt dat één van deze voorwaarden is dat het motorrijtuig bij gebruik op de openbare weg moet zijn voorzien van kentekenplaten bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Kentekenreglement (handelaarskentekenplaten). Eveneens staat vast dat de voertuigen niet waren voorzien van zulke kentekenplaten. Dat betekent dat verweerder kon naheffen.
12. De rechtbank merkt op dat de belasting in een geval als het onderhavige niet wordt geheven ter zake van het gebruik maken van de weg met het motorrijtuig, maar ter zake van het beschikken over een (handelaars)kenteken als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB (zie Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3612, r.o. 2.3.6). Het gaat er dus om dat de voor auto's in de bedrijfsvoorraad geldende voorwaarden zijn geschonden. Dat kan vaker gebeurd zijn (bijvoorbeeld met andere auto's die geen handelaarskenteken droegen maar wel op de 'weg' zijn geweest, of met auto's die wel zo'n kenteken droegen, maar waarmee zonder geldige reden is gereden) en daarom geeft de wet een standaardtermijn van 12 maanden.
13. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslagen dan ook terecht opgelegd. Uit de constateringen tijdens de controle en hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat niet aan de voorwaarden van de handelaarskentekenregeling is voldaan. Alsdan kan op grond van het hiervoor genoemde wettelijke systeem voor elk van de constateringen de belasting over een periode van 1 jaar nageheven worden.
Ten aanzien van de verzuimboetes
14. Verweerder heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat dat de verzuimboetes dienen te vervallen, nu eiseres naar de mening van verweerder een pleitbaar standpunt heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen.
15. Gelet op het voorgaande, namelijk dat de verzuimboetes komen te vervallen, dienen de beroepen dus gegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is gebleken. Wel moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
16 . Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 31 januari 2018 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
w.g. griffier w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: