Rechtbank Noord-Nederland, 20-12-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:5343, AWB - 18 _ 1869, 18_1870, 18_1871, 18_1872 en 18_1873.
Rechtbank Noord-Nederland, 20-12-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:5343, AWB - 18 _ 1869, 18_1870, 18_1871, 18_1872 en 18_1873.
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 20 december 2018
- Datum publicatie
- 15 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:5343
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:8439, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 1869, 18_1870, 18_1871, 18_1872 en 18_1873.
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2012 tot en met 2016. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ABP pensioen niet voor 50 % worden toegedeeld aan eiser en voor 50 % aan zijn echtgenote. Verweerder heeft op goede grond het ABP pensioen volledig aan eiser toegerekend.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 18/1869, 18/1870, 18/1871, 18/1872 en 18/1873
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 20 december 2018 in de zaak tussen
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
De beroepen zijn gericht tegen:
- de uitspraak op bezwaar van 4 mei 2018 op het bezwaarschrift van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, alsmede
- de in één geschrift vervatte uitspraken van verweerder van 4 mei 2018 op de verzoeken van eiser tot ambtshalve herziening van de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2015.
Het onderzoek ter zitting in de vijf zaken heeft gezamenlijk plaatsgevonden op 20 december 2018. Eiser is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft eiser een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan aan verweerder en de rechtbank overgelegd.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Gronden
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De geschillen betreffen de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2016 en spitsen zich toe tot het antwoord op de vraag of het ABP pensioen voor 50 % kan worden toegedeeld aan eiser en voor 50 % aan zijn echtgenote.
3. Voor zover de geschillen de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2015 betreffen is ter zitting gebleken dat eiser heeft beoogd rechtstreeks beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek tot ambtshalve herziening in te stellen en dat verweerder daarmee heeft ingestemd. Eiser is daarom ook ontvankelijk in zijn beroepen voor zover het de beslissingen betreffende die aanslagen betreft.
4. Eiser stelt dat het door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (hierna: ABP) uitgekeerde pensioen in gelijke mate aan hem en aan zijn echtgenote moet worden toegerekend. Dit omdat dat pensioen in de algehele gemeenschap van goederen valt en is opgebouwd uit premies die zijn ingehouden op zijn loon en daarmee ten laste van die gemeenschap zijn gekomen. Verweerder stelt dat de wet op de Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) zelfstandige regels voor de toerekening kent en dat pensioeninkomsten worden belast bij degene die dat pensioen heeft opgebouwd en aan wie dat pensioen wordt uitgekeerd.
5. De rechtbank overweegt dat voor de fiscaliteit geldt dat pensioenuitkeringen worden toegerekend aan degene door wie die inkomsten zijn verworven en genoten (artikel 3.81 van de wet IB 2001, artikel 10 van de wet op de Loonbelasting 1964 en artikel 2.17 van de wet IB 2001). Nu het ABP pensioen is opgebouwd in het kader van de dienstbetrekking van eiser en ook aan eiser wordt uitgekeerd heeft verweerder dat op goede grond volledig aan eiser toegerekend. Eiser heeft de pensioenuitkeringen in fiscale zin genoten (vergelijk HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:633 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 september 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6663).
6. Voor zover eiser betoogt dat dit niet redelijk is, overweegt de rechtbank dat de rechtbank gehouden is de wet toe te passen en de billijkheid en innerlijke waarde daarvan niet mag toetsen (zie artikel 11 van de Wet algemene bepalingen). Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat pensioenaanspraken waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is, niet in de algemene gemeenschap van goederen vallen (zie artikel 1:94 van het Burgerlijk Wetboek).
7. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 20 december 2018 gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van L.S. Langius, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
w.g. griffier
w.g. rechter