Rechtbank Noord-Nederland, 27-02-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:653, AWB - 17 _ 2915
Rechtbank Noord-Nederland, 27-02-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:653, AWB - 17 _ 2915
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 27 februari 2018
- Datum publicatie
- 1 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:653
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2915
Inhoudsindicatie
Kosten gemaakt om op vakantie te gaan kunnen niet in mindering worden gebracht op ontvangen PGB inkomsten.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/2915 en LEE 17/2916
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 27 februari 2018 in de zaak tussen
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2014 met dagtekening 19 januari 2017 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.661 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.723. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 708 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 344.
Verweerder heeft daarnaast voor het jaar 2014 met dagtekening 19 januari 2017 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) berekend naar een bijdrage-inkomen van € 64.950 waarbij het te betalen bedrag berekend is over het maximale bijdrage-inkomen van € 51.414. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 25 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar van 29 juni 2017 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2018. Eiser is niet verschenen. De rechtbank heeft eiser bij brief van 19 januari 2018 geïnformeerd over de plaats en het tijdstip van de zitting. De rechtbank heeft deze brief aangetekend verstuurd. Uit informatie uit het Track & Trace systeem van PostNL blijkt dat de uitnodiging op 20 januari 2018 aan eiser is uitgereikt en dat hij heeft getekend voor ontvangst. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde bijgestaan door [bijstand] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is geboren op [geboortedatum ] en gehuwd met mevrouw [echtgenote] , geboren op [geboortedatum ] . Beiden zijn in 2014 woonachtig te [woonplaats] .
In 2014 behoorden tot het huishouden van eiser en zijn vrouw twee kinderen: [kind 1] , geboren 26 oktober 1996 en [kind 2] , geboren [geboortedatum ] .
Over het jaar 2012 heeft [kind 2] een definitieve toekenningsbeschikking persoonsgebonden budget (PGB) ontvangen. Uit deze toekenningsbeschikking blijkt dat het PGB is toegekend voor persoonlijke verzorging, begeleiding individueel en een toeslag voor kortdurend verblijf.
Eiser ontvangt in 2014 een bedrag van in totaal € 20.720 aan inkomsten uit zorgverlening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze inkomsten worden betaald uit het PGB van kind [kind 2] . Het totale toegekende PGB voor [kind 2] bedraagt € 42.495.
De inkomsten uit zorgverlening zijn door eiser onder andere aangewend om op vakantie te gaan naar een vakantiehuis in [plaats] . In dit verband worden in 2014 kosten gemaakt voor reis, boot en verblijf van om en nabij de € 7.000.
Het vakantiehuis in [plaats] is in 2008 gekocht en behoort tot het inkomen uit sparen en beleggen van eiser en zijn echtgenote.
Geschil en beoordeling
2. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de bij 1.5 vermelde kosten op de inkomsten uit zorgverlening van de SVB in mindering kunnen worden gebracht. Verder is in geschil of de inkomsten uit zorgverlening voor de IB/PVV en ZVW 2014 tussen eiser en zijn echtgenote verdeeld kunnen worden.
3. Eiser stelt dat de kosten die worden gemaakt in verband met vakanties naar [plaats] ten laste kunnen worden gebracht van de ontvangen inkomsten uit zorgverlening. Daarnaast stelt eiser dat de inkomsten uit zorgverlening verdeeld kunnen worden over hem en zijn echtgenote, omdat deze inkomsten niet alleen voor hem zijn maar voor het gezin.
4. Verweerder stelt dat van de inkomsten uit zorgverlening alleen kosten die betrekking hebben op de verwerving daarvan kunnen worden afgetrokken. De kosten zoals gemaakt door eiser zien niet op zakelijke kosten, maar op privé-uitgaven waardoor deze niet als kosten in aftrek kunnen worden gebracht. Voorts stelt verweerder dat de inkomsten uit zorgverlening worden aangemerkt als persoonsgebonden inkomensbestanddeel waardoor deze inkomsten niet op grond van artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) overdraagbaar zijn of zijn toe te rekenen aan een fiscale partner.
5. De rechtbank overweegt dat de bij 1.3 vermelde inkomsten uit zorgverlening dienen te worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden (zie Hoge Raad van 8 juni 2007, nr. 42 044, ECLI:NL:HR:2007:AY3626). Het resultaat uit overige werkzaamheden wordt vastgesteld door de voordelen te verminderen met aftrekbare kosten. Kosten komen voor aftrek in aanmerking als ze zijn gemaakt in het kader van de uitvoering van de werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten zoals genoemd onder 1.5 niet gemaakt in het kader van de uitvoering van de zorgwerkzaamheden. De kosten zien immers niet op zakelijke uitgaven die rechtstreeks verband houden met het verlenen van zorg, maar op reis- en verblijfkosten in het kader van vakantiedoeleinden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze kosten door verweerder dan ook terecht niet aangemerkt als aftrekbare kosten bij de bepaling van het resultaat uit overige werkzaamheden.
6. Nu niet is gebleken dat tussen partijen in geschil is dat de inkomsten voor zorgverlening door de SVB aan eiser zijn toegekend en uitbetaald, is de rechtbank van oordeel dat deze inkomsten terecht volledig bij eiser in aanmerking zijn genomen. In artikel 2.17 van de Wet IB is limitatief opgesomd welke inkomsten tot de gemeenschappelijk inkomsten worden gerekend en daarmee kunnen worden verdeeld tussen de fiscale partners. Resultaat uit overige werkzaamheden, waaronder de inkomsten uit zorgverlening vallen, maakt hier geen onderdeel van uit. De inkomsten zijn daarmee persoonsgebonden en niet toe te rekenen aan de echtgenote van eiser.
7. Tot slot wijst de rechtbank nog op het volgende. Uitgaande van eisers stelling dat de inkomsten uit zorgverlening zowel aan hem als aan zijn echtgenote zouden moeten toekomen omdat zij beiden zorg verlenen, ligt het op de weg van eiser en zijn echtgenote om voor de toekomst met de SVB overeen te komen om de betaling vanuit het PGB bij de gestelde taakverdeling aan te laten sluiten. Indien en voor zover de inkomsten uit zorgverlening vanuit het PGB aan eisers echtgenote worden uitbetaald, zullen deze inkomsten namelijk in beginsel bij haar belast zijn.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond.
9. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.F.A. Blaauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2018.
w.g. griffier w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: