Rechtbank Noord-Nederland, 06-03-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:739, AWB - 16 _ 4303
Rechtbank Noord-Nederland, 06-03-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:739, AWB - 16 _ 4303
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 6 maart 2018
- Datum publicatie
- 28 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:739
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:9131, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 4303
Inhoudsindicatie
WOZ-waarde hotelaccommodatie. Met de in het taxatierapport gehanteerde huurwaardekapitalisatiemethode en de toelichting ter zitting heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2015 niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/4303 en 16/4306
1. [eiseres 1]te [vestigingsplaats] , eiseres 1 (eigenaar) en
2. [eiseres 2] ,te [vestigingsplaats] , eiseres 2 (gebruiker), hierna ook gezamenlijk aan te duiden als eiseressen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigden] ).
Procesverloop
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-weg] 1 te [A-plaats] te (de onroerende zaak), per waardepeildatum
1 januari 2015, vastgesteld voor het kalenderjaar 2016 op € 1.339.000. Tegelijk met deze beschikking heeft verweerder eiseres 1 op grond van voornoemde WOZ-waarde voor het belastingjaar 2016 een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) eigenaar opgelegd van
€ 1.772,17 (zaaknummer 16/4303).
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2015, vastgesteld voor het kalenderjaar 2016 op € 1.339.000. Tegelijk met deze beschikking heeft verweerder eiseres 2 op grond van voornoemde WOZ-waarde voor het belastingjaar 2016 een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) gebruiker opgelegd van € 1.715,53 (zaaknummer 16/4306).
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 31 oktober 2016 heeft verweerder de bezwaren van eiseres 1 en eiseres 2 ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseressen hebben voor de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting, waarbij de zaken LEE 16/4303 en 16/4306 gelijktijdig zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 13 december 2017. Namens eiseressen is hun gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
De onroerende zaak, waarvan eiseres 1 eigenaar is en eiseres 2 gebruiker, betreft een hotelaccommodatie genaamd “ [naam hotel] ” en is gebouwd omstreeks 1988, met een uitbreiding die heeft plaatsgevonden in 2005. Het complex omvat onder andere meerdere hotelkamers, restaurants, café/bars, een ontspanningsruimte, een kantoorruimte en een kegelbaan. De totale kaveloppervlakte van de tot de onroerende zaak behorende kadastrale percelen bedraagt 5.402 m² (4.990 m² en 412 m²).
Geschil en beoordeling
2. Partijen verschillen van mening over de waarde van de onroerende zaak per
1 januari 2015. Ter zitting is namens eiseressen een waarde bepleit van € 1.199.000. Verweerder houdt vast aan de vastgestelde waarde.
Eiseressen hebben - samengevat - aangevoerd dat verweerder bij de waardebepaling onvoldoende rekening heeft gehouden met het achterstallige onderhoud, zoals vochtschade, scheuren in de muren, verouderd sanitair en de afwezigheid van een adequate keukenfaciliteit. Daar komt bij dat de omgeving in een hoog tempo verpaupert. Eiseressen wijzen op de slechte bereikbaarheid, de parkeersituatie, de beperkte mogelijkheden voor aan- en afvoer alsmede de matige laad- en losfaciliteiten. De door verweerder gehanteerde referentiepanden (voor zover beschikbaar) zijn naar de mening van eiseressen niet bruikbaar. Verder is volgens eiseressen onvoldoende rekening gehouden met het leegstandsrisico door de voortdurende recessie en is de kapitalisatiefactor te hoog vastgesteld. Voorts achten eiseressen de toegekende huurwaarden onjuist. Verder hebben eiseressen gesteld dat de gemeente Noordenveld zich ten opzichte van haar wellicht schuldig maakt aan een onrechtmatige overheidsdaad door te veel OZB te heffen. Eiseressen heeft er ter zitting op gewezen dat het referentiepand [M] een veel groter hotel betreft, en daarom minder goed bruikbaar is voor de onderhavige waardebepaling. Het referentieobject [L 1] , dat uit een faillissement is gekocht, achten eiseressen nog het beste vergelijkbaar. Wat betreft de ter zitting nader bepleite waarde hebben eiseressen rekening gehouden met een terugindexatie (van een jaar). Ook moet de waarde volgens hen lager zijn dan de beschikte waarde omdat het beste referentiepand uit een faillissement is gekocht. Daarnaast hebben zij erop gewezen dat uit de Bijlage waardeopbouw van verweerder zelf reeds een (iets) lagere waarde naar voren komt dan de beschikte waarde.
Verweerder heeft verwezen naar het in beroep overgelegde taxatierapport van 13 april 2017, opgesteld door [taxateur] , gediplomeerd WOZ-taxateur, waarin een waarde in het economisch verkeer van € 1.339.000 staat vermeld. Blijkens de tot de gedingstukken behorende Bijlage waardeopbouw wordt met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode (HWK) tot een waarde van € 1.335.789 gekomen. In het taxatierapport wordt, ter onderbouwing van de door verweerder voorgestane waarde, verwezen naar de verkoop van het hotel “De [M] ”, dat op 15 april 2015 is verkocht voor € 4.500.000 en de verkoop van “ [L 2] , dat op 10 november 2015 uit een faillissement is verkocht voor € 1.300.000. Tevens wordt verwezen naar huurgegevens van “ [N] ”, waar een huurcontract is afgesloten met een jaarhuur per 1 januari 2015 van € 560.000 per jaar.
Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2015 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Als verweerder niet in deze bewijslast slaagt, komt de vraag aan de orde of eiseressen de door hen bepleite waarde aannemelijk hebben gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, zal de rechter als regel de waarde zelf vaststellen (zie HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, en HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2132).
Verweerder is bij de waardebepaling van de onroerende zaak uitgegaan van de toestand van de onroerende zaak op waardepeildatum 1 januari 2015. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat in verweerders taxatierapport is vermeld dat is uitgegaan van de toestandsdatum 1 januari 2016. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder geloofwaardig verklaard dat er naar zijn stellige overtuiging gewaardeerd is naar de staat per 1 januari 2015. Ook heeft verweerder onweersproken gesteld dat er in het jaar 2015 geen veranderingen hebben plaatsgevonden, zodat de toestand per 1 januari 2016 gelijk is aan die per 1 januari 2015.
4. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (de Uitvoeringsregeling) wordt de waarde voor niet-woningen bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur, door middel van een methode van vergelijking, dan wel door middel van een discounted-cash-flow methode
Benadrukt dient evenwel te worden dat vorenbedoelde Uitvoeringsregeling voor de onderbouwing en uitvoering van de waardebepaling weliswaar hulpmiddelen bevat om te bereiken dat het wettelijk waardebegrip van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt gehanteerd, maar dat de toetssteen uiteindelijk de waarde blijft zoals in dat artikellid omschreven, en dat de waarde ook op andere manieren kan worden bepaald (Hoge Raad
29 november 2000, nr. 35 797, ECLI:NL:HR:2000:AA8610 en Hoge Raad 11 juni 2004,
nr. 39 467, ECLI:NL:HR:2004:AP1375).
Ten aanzien van de waardebepaling met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode
5. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Met de in het taxatierapport gehanteerde huurwaardekapitalisatiemethode (HWK-methode) en de toelichting ter zitting heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2015 niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
Daarbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat uit het tot de gedingstukken behorende Rekenblad Bruto Aanvangsrendement (Rekenblad) op inzichtelijke wijze de gehanteerde kapitalisatiefactor is af te leiden. Rekening houdend met een correctie voor kosten koper, komt verweerder daarin op een factor 7,4. Vermenigvuldigd met de blijkens de Bijlage Waardeopbouw gehanteerde jaarhuur ('geïndexeerde transactieprijs') van € 180.998 ('datum transactie: 1-1-2015') komt verweerder dan uit op € 1.339.385. Dat betekent dat deze HWK-berekening op zichzelf dragend is voor de beschikte waarde.
Eiseressen hebben onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd, die de conclusie zouden rechtvaardigen dat de gehanteerde jaarhuur te hoog zou zijn. De jaarhuur komt neer op € 41 per m². Voor “ [N] ” is dat € 88 per m². Eiseressen hebben erop gewezen dat dit hotel in een veel hogere prijsklasse zit. Dat komt naar het oordeel van de rechtbank ook tot uitdrukking in deze cijfers. “ [L 3] is volgens eiseressen wel goed vergelijkbaar. De jaarhuur bedroeg laatstelijk € 58 per m². Het argument van eiseressen dat de waarde van de onroerende zaak van eiseressen lager moet zijn, omdat dit goed vergelijkbare referentieobject uit een faillissement is gekocht, kan de rechtbank niet volgen, ook al niet omdat de kapitalisatiefactor die uit de transactie voortvloeit 7,87 bedraagt (€ 1.300.000 / € 165.000). Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de verschillen in ligging, het bouwjaar, de kwaliteit, gelet op het grote verschil in huurprijzen per m². Ten slotte is het de rechtbank niet gebleken dat verweerder is uitgegaan van onjuiste of te hoge huurwaarden voor de vergelijkingsobjecten.
Namens eiseressen is ter zitting aangevoerd dat de gehanteerde parameters van het Rekenblad van verweerder niet juist kunnen zijn. In dit verband hebben eiseressen erop gewezen dat verweerder is uitgegaan van de berekeningswijze voor kantoren (Taxatiewijzer deel 24), die niet geldt voor hotels (Taxatiewijzer deel 25). Naar het oordeel van de rechtbank mist de stelling van eiseressen echter feitelijke grondslag, nu de Taxatiewijzer deel 24 ziet op de methodiek van de HWK als waarderingsinstrument, en niet enkel op kantoren. In ieder geval hebben eiseressen geen concrete onderdelen uit de - in hun visie - juiste Taxatiewijzer aangewezen, die verweerder ten onrechte niet zou hebben overgenomen. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding te twijfelen dat de onderbouwing van verweerder niet juist zou zijn. De gehanteerde percentages voor exploitatielasten zijn namelijk tamelijk ruim. In ieder geval hebben eiseressen onvoldoende aangevoerd waaruit zou volgen dat deze hoger moeten zijn.
Voor zover eiseressen ter zitting er op hebben gewezen dat in de Bijlage Waardeopbouw door verweerder onder aan de streep een waarde van het object wordt toegekend van € 1.335.789, terwijl de waarde is vastgesteld op € 1.339.000, overweegt de rechtbank het volgende. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dit komt door afrondingsverschillen. De rechtbank acht dit mogelijk, maar niet relevant omdat de onderbouwing van de beschikte waarde door de in deze bijlage genoemde jaarhuur en kapitalisatiefactor wèl klopt (zie 5.1). Dat verweerder hiermee wellicht enige verwarring heeft gewekt, maakt niet dat de onderhavige waarde te hoog is vastgesteld.
Ten aanzien van de stelling van eiseressen dat de gemeente Noordenveld zich ten opzichte van haar schuldig maakt aan een onrechtmatige overheidsdaad door meer OZB te heffen dan is afgesproken met het Rijk (macronorm), overweegt de rechtbank, daargelaten de omstandigheid dat eiseressen deze stelling op geen enkele wijze nader hebben onderbouwd, dat de Gemeentewet met ingang van 1 januari 2008 geen bepalingen meer kent waarin (de verhoging van) de tarieven van de onroerende-zaakbelastingen worden gemaximeerd. Het door de raad van de gemeente Noordenveld vastgestelde tarief voor eigenaren en gebruikers van onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot woning dienen, is dan ook niet in strijd met een hogere wettelijke regeling. Met de macronorm wordt slechts beoogd te bereiken dat macro-economisch de collectieve lasten (bezien over alle gemeenten in Nederland) niet te veel stijgen. Ook deze grief van eiseressen faalt.
Voor zover eiseressen hebben gewezen op achterstallig onderhoud, slechte bereikbaarheid, de parkeersituatie, de beperkte mogelijkheden voor aan- en afvoer alsmede de matige laad- en losfaciliteiten en dat de omgeving van de onroerende zaak verpaupert, overweegt de rechtbank dat eiseressen deze stellingen onvoldoende hebben onderbouwd. De rechtbank acht dus niet aannemelijk dat deze aspecten daadwerkelijk hebben gegolden op de waardepeildatum. Verder heeft verweerder betwist dat er, zoals eiseressen nog hebben gesteld, een inpandige opname is geweest in afwezigheid van de gemachtigde, terwijl eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit wèl gebeurd is. Ten slotte wijst de rechtbank eiseressen erop, dat geen rechtsregel verplicht om een hoorverslag ter goedkeuring voor te leggen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de onderhavige waarde niet te hoog is vastgesteld.
6. De beroepen zijn ongegrond
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. A. Heidekamp en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.
w.g. griffier
w.g. rechter