Rechtbank Noord-Nederland, 24-01-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:422, AWB - 16 _ 390
Rechtbank Noord-Nederland, 24-01-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:422, AWB - 16 _ 390
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 24 januari 2019
- Datum publicatie
- 7 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2019:422
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 390
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2011 en 2012. Moeder is geboren in 1918. Zij heeft drie kinderen. Vanaf 1976 verpachtte zij landerijen en bedrijfsgebouwen aan een zoon die een akkerbouwbedrijf exploiteert. In 2010 sluiten deze zoon, moeder en de twee andere kinderen een overeenkomst van maatschap. Vanaf dat moment exploiteren zij het akkerbouwbedrijf voor gezamenlijke rekening en risico. Niet in geschil is dat de maatschap in civielrechtelijke zin tot stand is gekomen, met alle daaraan verbonden rechten en verplichtingen voor moeder en zoon. De rechtbank oordeelt dat zich niet de situatie voordoet dat de maten geen rechtshandelingen zijn aangegaan, dan wel dat zij in werkelijkheid andere rechtshandelingen zijn aangegaan dan zij volgens de maatschapsovereenkomst hebben gepresenteerd. Dat moeder en zoon in de toekomst mogelijk gebruik zullen maken van bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de schenk- en/of erfbelasting, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Verder kent de rechtbank moeder en zoon ieder een immateriële schadevergoeding toe van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hun verzoek om vergoeding van de werkelijke proceskosten wijst de rechtbank echter af.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 16/390 tot en met LEE 16/393
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 24 januari 2019 in de zaken tussen
1. [eiseres],
beiden te [plaats] , respectievelijk eiseres en eiser en samen eisers,
(gemachtigde: A. Raangs RB),
en
(gemachtigde: [naam] )
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2011 aan eiseres een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.538 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 51.415. Deze navorderingsaanslag is gedagtekend 21 maart 2015. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1.822 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft voor het jaar 2012 aan eiseres een navorderingsaanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.840 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 58.244. Deze navorderingsaanslag is gedagtekend 21 maart 2015. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1.178 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft voor het jaar 2011 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.163 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.806. Deze navorderingsaanslag is gedagtekend 21 maart 2015. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1.650 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft voor het jaar 2012 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.286 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.037. Deze navorderingsaanslag is gedagtekend 14 maart 2015. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 64 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar, alle gedateerd 9 december 2015, heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2018. De zaken van eiseres (LEE 16/390 en LEE 16/391) zijn gezamenlijk behandeld met de zaken van eiser (LEE 16/392 en LEE 16/393). Eiseres is, met bericht van verhindering ter zitting, niet verschenen. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde A. Raangs RB, [naam] , [broer] en [zuster] . Namens verweerder is diens gemachtigde [naam] verschenen, bijgestaan door [naam] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is geboren op 1 maart 1918. Eiseres heeft drie kinderen, te weten:
- [broer] , geboren op 29 november 1941 en wonende te [plaats] ;
- eiser, geboren op 19 december 1942 en wonende te [plaats] ;
- [zuster] , geboren op 8 maart 1949 en wonende te [plaats] .
Eiser dreef tot 1 mei 2010 een agrarische onderneming (hierna: het akkerbouwbedrijf) in de vorm van een eenmanszaak. Vanaf 1 mei 1976 verpachtte eiseres 51.86.21 hectare (vanaf 1 mei 1985 57.38.40 hectare) landerijen en de bedrijfsgebouwen aan [adres] aan eiser. De betreffende pachtovereenkomst is met ingang van 1 mei 2010 ontbonden.
Op 1 mei 2010 zijn eiseres, eiser, [broer] en [zuster] (hierna samen ook:
de maten) een overeenkomst van maatschap aangegaan. Op grond van deze overeenkomst exploiteren zij onder de naam ‘ [naam] ’ (hierna: de maatschap) het akkerbouwbedrijf voor gezamenlijke rekening en risico. In de overeenkomst van maatschap staat onder andere:
“ De ondergetekenden:
Naam: |
[eiser] |
(…) |
|
hierna te noemen de maat sub 1 |
en
Naam: |
[eiseres] |
(…) |
|
hierna te noemen de maat sub 2 |
en
Naam: |
[broer] |
(…) |
|
hierna te noemen de maat sub 3 |
en
Naam: |
[zuster] |
(…) |
|
hierna te noemen de maat sub 4 |
(…)
In aanmerking nemende dat:
- De maat sub 1 tot de ingangsdatum van onderhavige overeenkomst voor eigen rekening en risico een onderneming heeft gedreven.
- De maten besloten hebben de onderneming met ingang van 1 mei 2010 voor gezamenlijke rekening en risico te exploiteren.
- De maten daarbij op basis van gelijkwaardigheid binnen het kader van het bedrijf alle voorkomende werkzaamheden en handelingen verrichten, waaronder mede begrepen het gezamenlijk bepalen van het ondernemersbeleid, het aangaan van rechtshandelingen en het nemen van ondernemersbeslissingen.
(…)