Home

Rechtbank Noord-Nederland, 14-02-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:487, AWB - 18 _ 3800

Rechtbank Noord-Nederland, 14-02-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:487, AWB - 18 _ 3800

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
14 februari 2019
Datum publicatie
21 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2019:487
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3800

Inhoudsindicatie

Geen informatiebeschikking mogelijk volgens de rechtbank in de fase waarin bezwaar is gemaakt tegen een afwijzingsbeschikking op een verzoek tot herziening van een voorlopige aanslag.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 18/3800

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 14 februari 2019 in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 31 mei 2018 een informatiebeschikking genomen met betrekking tot de te nemen uitspraak op bezwaar gericht tegen de afwijzingsbeschikking op het eiseres’ verzoek tot herziening van de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2014.

Bij uitspraak op bezwaar van 26 november 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] . De zaak is ter zitting gezamenlijk behandeld met eiseres’ zaak met het zaaknummer 17/4441.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Verweerder heeft eiseres’ gemachtigde bij brief van 6 september 2017 meegedeeld dat hij voornemens is om aan eiseres een (nadere) voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 op te leggen. De reden hiervoor is volgens verweerder

“(…) de fiscale kwalificatie van de realisatie van 14 appartementen in het pand dat is gelegen aan de [a-straat #] te [plaats B] . In het kader van de aanslagregeling inkomstenbelasting over het jaar 2013 is hiervoor informatie opgevraagd en is uiteindelijk een informatiebeschikking afgegeven. Tegen deze informatiebeschikking bent u in bezwaar gekomen.

Wanneer blijkt dat het resultaat uit de projectontwikkeling moet worden belast in box 1, leidt dit tot een aanzienlijk te betalen bedrag. In afwachting van duidelijkheid omtrent de fiscale kwalificatie wordt, ter behoud van rechten, een (nadere) voorlopige aanslag inkomstenbelasting opgelegd over het jaar 2014, rekening houdend met een geschat resultaat uit projectontwikkeling.”.

Eiseres’ gemachtigde heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt om te reageren op deze brief, maar haar reactie heeft verweerder er niet van weerhouden om de aangekondigde voorlopige aanslag op te leggen. Die voorlopige aanslag heeft verweerder met dagtekening 3 januari 2018 opgelegd.

1.2.

Bij brief van 16 januari 2018 heeft eiseres’ gemachtigde verweerder verzocht om de voorlopige aanslag op nihil te stellen.

1.3.

Bij brief van 30 januari 2018 heeft verweerder eiseres’ verzoek tot herziening van de voorlopige aanslag afgewezen.

1.4.

Eiseres’ gemachtigde heeft bij brief van 22 februari 2018 bezwaar gemaakt tegen de bij 1.3 bedoelde afwijzingsbeschikking.

1.5.

Verweerder heeft bij brief van 9 maart 2018 eiseres’ gemachtigde verzocht om (nadere) informatie toe te sturen om eiseres’ standpunt dat er ten aanzien van het pand gelegen aan de [a-straat #] te [plaats B] (het pand) sprake is van inkomen uit sparen en beleggen, te kunnen beoordelen. Dit verzoek om informatie heeft verweerder herhaald bij zijn brief van 19 april 2018.

1.6.

Met dagtekening 31 mei 2018 heeft verweerder ten aanzien van eiseres een informatiebeschikking genomen. In deze informatiebeschikking heeft verweerder onder meer vermeld:

In verband met het behandelen van uw bezwaarschrift tegen de afwijzingsbeschikking op het verzoek tot wijziging van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2014 van uw cliënte mevrouw [eiseres] , heb ik u op 9 maart 2018 en op 19 april 2018 verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van uw cliënte. U hebt niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan.

Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:

-

De opdrachtovereenkomst tussen uw cliënte en [Bouwadviesbedrijf] ;

-

De stukken waaruit blijkt dat [Bouwadviesbedrijf] de in de brief van 9 maart

2018 genoemde werkzaamheden heeft uitgevoerd;

Alle facturen inzake de verrichte werkzaamheden aan het pand, gelegen aan de

[a-straat #] te [plaats B] ;

Bouwtekeningen en taxatierapporten van het voornoemde pand, voor zowel de oude,

als de nieuwe situatie;

-

De huurovereenkomsten;

-

De WOZ-beschikkingen 2013 en 2014.”.

1.7.

Verweerder heeft met dagtekening 31 december 2018 aan eiseres een (definitieve) aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd.

1.8.

Verweerder heeft met betrekking tot het pand een derdenonderzoek uitgevoerd.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de onderhavige informatiebeschikking terecht heeft genomen.

Vooraf

3.1

Eiseres stelt dat de stukken uit het derdenonderzoek op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Verweerder is een tegengestelde mening toegedaan.

3.2

De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 4 mei 2018, zaaknummer 16/04237, ECLI:NL:HR:2018:672, nader heeft gepreciseerd wanneer sprake is van “op de zaak betrekking hebbende stukken” in de zin van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit dit arrest volgt dat het moet gaan om gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het in beroep bestreden besluit van verweerder.

3.3

De rechtbank acht in deze zaak de stukken uit het derdenonderzoek niet van belang voor de beoordeling van het besluit dat in beroep voorligt, te weten de uitspraak op bezwaar gericht tegen de informatiebeschikking. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom de stukken uit het derdenonderzoek een rol zouden kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of verweerder de onderhavige informatiebeschikking terecht heeft genomen. Dat verweerder via het derdenonderzoek reeds zou beschikken over de van eiseres gevraagde informatie, laat immers onverlet dat op eiseres de verplichting blijft rusten om de van haar gevraagde gegevens aan verweerder te verstrekken.

3.4

Gelet op het voorgaande hoefde verweerder de stukken uit het derdenonderzoek dus niet in het geding te brengen. De rechtbank heeft deze stukken, die verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Awb in de zaak 17/4441 aan de rechtbank heeft overgelegd, daarom ter zitting ongezien aan verweerder geretourneerd.

De informatiebeschikking

4. In het eerste lid van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) staat:

Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”

5. In artikel 9.5, eerste tot en met derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) staat:

“1. Een voorlopige aanslag wordt door de inspecteur op verzoek herzien voor zover die voorlopige aanslag op een ander bedrag is vastgesteld dan het bedrag waarop de aanslag, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, vermoedelijk zal worden vastgesteld.

2. Ingeval een verzoek om herziening geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur dat bij een voor bezwaar vatbare beschikking, waarbij de termijn voor het instellen van bezwaar eindigt op de dag van de dagtekening van de aanslag waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag wordt afgewezen.

3. In afwijking van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar.”.

6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of, zoals hier aan de orde is, in de fase waarin bezwaar is gemaakt tegen een afwijzingsbeschikking op een verzoek tot herziening van een voorlopige aanslag, een informatiebeschikking kan worden genomen.

7. De rechtbank overweegt dat voor de IB/PVV bijzondere regels gelden voor voorlopige aanslagen. Op grond van die regels is een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar, maar kan deze op verzoek worden herzien (zie artikel 9.5 van de Wet IB). Bij afwijzing van dat verzoek, dient verweerder een afwijzingsbeschikking te nemen, die (zie artikel 9.5, tweede lid, van de Wet IB) wel voor bezwaar vatbaar is. Met betrekking tot een dergelijke afwijzingsbeschikking zou naar het oordeel van de rechtbank op grond van de letterlijke tekst van artikel 52a van de AWR een informatiebeschikking kunnen worden genomen, omdat het in dit artikel mede gaat om ‘een te nemen beschikking’. Op grond van de tekst van artikel 52a van de AWR kan met betrekking tot een voorlopige aanslag zelf echter geen informatiebeschikking worden genomen. De rechtbank houdt het er daarom voor dat, nu de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 52a van de AWR hierover niets vermeldt, het niet de bedoeling was van de wetgever om geen informatiebeschikking te geven in de fase van een voorlopige aanslag, maar wel in de fase waarin is verzocht om herziening van een voorlopige aanslag. Naar het oordeel van de rechtbank dient ditzelfde te gelden ten aanzien van de fase waarin bezwaar is gemaakt tegen een afwijzingsbeschikking op een verzoek tot herziening van een voorlopige aanslag. Bij deze uitleg betrekt de rechtbank dat een informatiebeschikking kan worden genomen in de op de voorlopige aanslag volgende fase waarin de (definitieve) aanslag wordt vastgesteld en de eventueel daarop volgende bezwaarfase. De rechtbank betrekt tevens bij haar oordeel dat niet valt in te zien hoe een eventuele omkering van de bewijslast ten aanzien van een voorlopige aanslag op zichzelf beschouwd daadwerkelijk effect zou kunnen hebben. Dit zou alleen anders zijn indien die voorlopige aanslag zou worden gevolgd door een (definitieve) aanslag, waarvoor eveneens omkering van de bewijslast zou gelden, bijvoorbeeld als gevolg van een ten aanzien van die (definitieve) aanslag opgelegde informatiebeschikking. Daarvan uitgaande heeft de omkering ten aanzien van de voorlopige aanslag naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandige toegevoegde waarde. De rechtbank wijst er bovendien op dat de aard van de voorlopige aanslag, die wordt vastgesteld tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk wordt vastgesteld, zich moeilijk laat rijmen met omkering van de bewijslast in die vroegtijdige fase van het aanslagregelende proces. De rechtbank concludeert dan ook dat in de sfeer van de voorlopige aanslagregeling zowel ten aanzien van de oplegging, de herziening en de afwijzing van een herziening, geen informatiebeschikking kan worden genomen.

8. Ter zitting is namens verweerder gesteld dat verweerder de voorlopige aanslag, die een zelfstandige betalingsverplichting meebrengt, heeft opgelegd om de inning van de IB/PVV voor het jaar 2014 veilig te stellen. Verweerder had er daarom belang bij dat deze voorlopige aanslag in stand zou worden gelaten, reden waarom hij de onderhavige informatiebeschikking heeft genomen. De rechtbank begrijpt aldus dat aan de genomen informatiebeschikking in feite enkel een inningsbelang ten grondslag lag. Naar het oordeel maakt dit inningsbelang het bij 7. gegeven oordeel niet anders, omdat de informatiebeschikking niet ten dienste staat van de inning van belasting.

9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank de informatiebeschikking zal vernietigen.

10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt zowel de uitspraak op bezwaar als de informatiebeschikking.

11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.278 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde van € 254 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de informatiebeschikking;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.278.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019.

w.g griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel