Rechtbank Noord-Nederland, 14-02-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:488, AWB - 17 _ 4441
Rechtbank Noord-Nederland, 14-02-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:488, AWB - 17 _ 4441
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 14 februari 2019
- Datum publicatie
- 21 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2019:488
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:1081, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 4441
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking blijft in stand. De nakoming van de informatieverplichting kan volgens de rechtbank niet door het stellen van tegenvragen worden afgehouden of beperkt.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/4441
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 14 februari 2019 in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 9 mei 2017 een informatiebeschikking genomen met betrekking tot de op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] . De zaak is ter zitting gezamenlijk behandeld met eiseres’ zaak met het zaaknummer 18/3800.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres heeft haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 op 30 april 2015 bij verweerder ingediend. In deze aangifte heeft eiseres de aankoopprijs van het pand aan de [a-straat #] te [plaats B] (het pand) opgenomen bij de grondslag ter bepaling van haar inkomen uit sparen en beleggen.
Deze bij 1.1 bedoelde aangifte is tezamen met de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 van eiseres’ echtgenoot [Y] ( [Y] ) namens verweerder in behandeling genomen door [ambtenaar R] ( [ambtenaar R] ). In verband met de behandeling van deze aangiften heeft [ambtenaar R] met dagtekening 2 februari 2016 een brief gestuurd aan administratiekantoor [naam kantoor] . In deze brief zijn vragen gesteld met betrekking tot het gebruikelijk loon, privégebruik auto, bronbelasting en voorkoming van dubbele belasting in verband met buitenlands vastgoed. Na beantwoording van deze brief door de heer [F] ( [F] ) heeft mevrouw [ambtenaar R] met dagtekening 7 april 2016 een nadere vragenbrief gestuurd, die [F] bij brief van 28 april 2016 heeft geantwoord. Hierbij heeft hij nadere informatie verstrekt over een managementovereenkomst met [naam] . Verder heeft nadere afstemming plaatsgevonden over het gebruikelijk loon en de bronbelasting.
Op 8 juli 2016 heeft er een bespreking plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren [F] , [Y] , [G] en [ambtenaar R] . Naar aanleiding van deze bespreking heeft [ambtenaar R] een brief met dagtekening 18 juli 2016 aan Administratiekantoor [naam kantoor] gestuurd. Onder het kopje “2. Resultaat uit overige werkzaamheden mevrouw [eiseres]” deelt mevrouw [ambtenaar R] het volgende mee:
“Aan het eind van de bespreking hebben wij kort gesproken over De [a-straat #] te [plaats B] . De heer [Y] heeft aangegeven dat het pand is aangeschaft met de intentie om het te verbouwen tot appartementen.
Hetgeen de heer [Y] tijdens de bespreking heeft verteld, heeft mij aanleiding gegeven tot nader onderzoek. Mogelijk is het pand ten onrechte opgenomen in box 3, omdat het zou kunnen kwalificeren als resultaat uit overige werkzaamheden in box 1.
Om dit nader te kunnen beoordelen, verzoek ik u mij de volgende gegevens te verstrekken, onderbouwd aan de hand van relevante documenten:
- - Wie heeft de bouwvergunning aangevraagd?
- - Wie heeft de aannemer geselecteerd?
- - Wie heeft de vergunningen aangevraagd?
- - Wie heeft de contracten met de aannemer/bouwvakkers onderhouden?
- - Wie heeft toezicht gehouden op de werkzaamheden?
- - Overzicht van de kosten (architect, vergunning, verbouwing etc.);
- - Welke werkzaamheden hebben de heer en mevrouw [Y] verricht?
- - Op welke datum is de verbouwing gestart?
- - Op welke datum is het opgeleverd?
- - Hoeveel appartementen zijn er ontstaan?
- - Is het pand gesplitst in appartementsrechten? Zo ja, dan ontvang ik graag de akte. Zo nee, waarom niet?
- - Op welke data zijn de huurcontracten ingegaan?
- - Wie onderhoudt het contact met de huurders?
- - Welke werkzaamheden worden er nog verricht, sinds het pand is opgeleverd en
verhuurd?
- - Waarom is volgens u (in de periode tot aan de verhuur) geen sprake van resultaat
uit overige werkzaamheden, daaronder begrepen het rendabel maken van
vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals
het uitponden van onroerende zaken?”.
Bij brief van 30 augustus 2016 deelt [F] in antwoord op de bij 1.3 vermelde vragen het volgende mee:
“ROW, a. Bouwvergunning door [Bouwadviesbedrijf] aangevraagd
b. [Bouwadviesbedrijf] heeft de aannemer geselecteerd
c. [Bouwadviesbedrijf] heeft de vergunningen aangevraagd zie punt a hiervoor
d. [Bouwadviesbedrijf] heeft alles begeleid
e. [Bouwadviesbedrijf] heeft toezicht gehouden op hetgeen
f. Fam [Y] heeft geen werkzaamheden in deze verricht
g. Verbouwing zal in 2012/2013 zijn gestart
h. Oplevering eind 2014/begin 2015
i. 14 appartementen zijn ontstaan
j. Er is geen akte van splitsing nodig omdat het eigendom van 1 eigenaar is.
k. November 2014 tot februari 2015 zijn de huurcontracten ingegaan
l. [naam] Makelaardij onderhoud verder alle zaken met en namens de
huurders
m. Er worden geen werkzaamheden door cliënten verricht
n. Het gaat hier om normaal vermogensbeheer, mede gelet op het feit dat
cliënten het voltallig werk heeft uitbesteed en zelf geen werkzaamheden
verricht voor dit pand.”.
[F] heeft bij zijn brief geen documenten gevoegd en ook geen overzicht van de kosten opgesteld.
Bij brief van 16 februari 2017 deelt [ambtenaar P] , werkzaam als controlemedewerker bij verweerder, aan eiseres mee dat hij aan haar een aantal vragen wil stellen met betrekking tot de verbouw van het pand. [ambtenaar P] wil graag vaststellen of eiseres het pand terecht heeft aangemerkt als een vermogensbestanddeel (box 3). [ambtenaar P] verzoekt eiseres om binnen veertien dagen na dagtekening van de brief contact met hem op te nemen voor het plannen van een afspraak. [ambtenaar P] deelt verder mee:
“Doel van de bespreking is het verkrijgen van een nader beeld van het pand, en de daaraan uitgevoerde werkzaamheden, aan de [a-straat #] te [plaats B] . Ik stel het in dit kader op prijs om het pand te mogen bezichtigen. Verder verzoek ik u voorafgaand aan de bespreking de volgende informatie (digitaal) te verstrekken:
Alle facturen inzake de aan het pand verrichtte werkzaamheden.
Bouwtekeningen en taxatierapporten van het pand voor zowel de oude als de nieuwe situatie.”.
[ambtenaar P] heeft na een telefonisch verzoek van eiseres’ gemachtigde uitstel verleend tot 15 maart 2017 voor de beantwoording van de gestelde vragen. Op die datum deelt de gemachtigde per e-mail mee dat de informatie wordt verzameld en nog niet volledig beschikbaar is. Zij hoopt [ambtenaar P] uiterlijk over twee weken nader te berichten. [ambtenaar P] laat de gemachtigde telefonisch weten dat hij dit uitstel verleend. Daarbij vraagt hij om een bezichtiging te plannen. De gemachtigde geeft aan dat zij op dit laatste zal terugkomen.
Bij brief van 31 maart 2017 deelt eiseres’ gemachtigde aan [ambtenaar P] onder meer het volgende mee:
“Cliente meende dat deze kwestie reeds was afgewikkeld door uw voorganger mevrouw [ambtenaar R] . Zij heeft namelijk eerder (2 februari 2016) een uitvoerige vragenbrief daarover gezonden aan administratiekantoor [naam kantoor] . Dit kantoor heeft haar vragen beantwoord. Samengevat volgt uit die informatie dat cliënte de verbouwingswerkzaamheden aan het pand alsook de verhuur volledig heeft uitbesteed.”
(…)
“Cliënte is slechts zijdelings betrokken bij haar beleggingsobject omdat alle werkzaamheden die daarmee samenhangen volledig zijn uitbesteed. Zij is louter financier en belegger in het pand en wenst dat ook zo te houden de komende jaren. Voor haar staat vast dat er over de kwalificatie van deze belegging voor de heffing van inkomstenbelasting (box 3) geen discussie kan bestaan.
Gegeven die feiten en omstandigheden, het eerdere onderzoek en de daarbij verstrekte informatie ontgaat het cliënte welk relevant belang de inspecteur (nog) heeft bij een bespreking en/of een bezoek aan het pand. Met het oog op de privacy van de huurders is het overigens maar de vraag of zij de inspecteur (en de door hem aangewezen deskundigen) toegang dient en kan verlenen.
Vanzelfsprekend ben ik namens cliënte bereid om voor zoveel nodig met u overleg te voeren zodat haar belastingaangifte 2013 snel kan worden afgewikkeld.”.
Bij brief van 5 april 2017, gericht aan eiseres, sommeert [ambtenaar P] op grond van de artikelen 47, 49 en 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) eiseres om vóór 20 april 2017 de gevraagde informatie te verstrekken en een afspraak te maken voor een bespreking en bezichtiging van het pand. Hierbij deelt [ambtenaar P] mee dat, als eiseres niet aan dit verzoek voldoet, hij genoodzaakt is om een informatiebeschikking uit te reiken. Hierop volgt een e-mailwisseling tussen eiseres’ gemachtigde en [ambtenaar P] over de machtiging van eiseres’ gemachtigde.
Bij e-mailbericht van 19 april 2017 wijst eiseres’ gemachtigde [ambtenaar P] erop dat zij het aanbod heeft gedaan constructief overleg te voeren. [ambtenaar P] reageert hierop telefonisch, waarna de gemachtigde van eiseres aangeeft alsnog bij eiseres te informeren naar de bereidheid de gevraagde informatie te leveren.
Bij brief van 26 april 2017, gericht aan [ambtenaar P] , beschrijft eiseres’ gemachtigde in chronologische volgorde de contacten, zoals die in haar optiek hebben plaatsgevonden met de Belastingdienst inzake eiseres’ aangifte IB/PVV voor het jaar 2013. Eiseres’ gemachtigde besluit haar brief met:
“ Gelet op haar gemotiveerde en constructieve opstelling en diametrale werkwijze van de inspecteur onder meer voor wat betreft (i) de kwalificatie van het pand, (ii) het volharden in het maken van een directe afspraak met cliënte en (iii) de weigering schriftelijk te reageren op de correspondentie, heeft cliënte ieder vertrouwen in een fatsoenlijke aanpak door de inspecteur - die tevens in overeenstemming is met de beginselen van behoorlijk bestuur – verloren.
Om verder tijdrovende en langdurige discussies te vermijden bestaat dezerzijds (voor de laatste keer) de bereidheid om namens cliënte te overleg te voeren op mijn kantoor in hoeverre haar aangifte inkomstenbelasting 2013 vlot kan worden afgewikkeld. U kunt daarvoor een afspraak met mij maken.”.
Met dagtekening 9 mei 2017 heeft verweerder ten aanzien van eiseres een informatiebeschikking genomen. In deze beschikking heeft verweerder onder meer vermeld:
“In verband met het behandelen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2013, van uw cliënte mevrouw [eiseres] , is verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van uw cliënte. Mevrouw [eiseres] heeft niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan. Het gaat om de volgende verzoeken:
Alle facturen inzake de aan het pand, gelegen aan [a-straat #] te [plaats B] , verrichte
werkzaamheden.
Bouwtekeningen en taxatierapporten van het pand voor zowel de oude als de nieuwe situatie.”.
Eiseres’ gemachtigde heeft bij brief van 14 juni 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen de informatiebeschikking. Dit bezwaarschrift heeft zij bij brief van 21 juli 2017 gemotiveerd.
Op 21 september 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden, waarbij eiseres’ gemachtigde tevens het (digitale) dossier van verweerder heeft ingezien. Van dit hoorgesprek heeft verweerder een verslag opgemaakt. Eiseres’ gemachtigde heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, meegedeeld dat zij geen opmerkingen heeft naar aanleiding van dit verslag.
Verweerder heeft op verzoek van eiseres’ gemachtigde bij brief van 3 oktober 2017 een voorlopige beoordeling gegeven van het bezwaar. Eiseres’ gemachtigde heeft hierop bij e-malbericht van 10 oktober 2017 gereageerd. Zij heeft hierbij meegedeeld:
“Het is cliënte bekend dat een derdenonderzoek heeft plaatsgevonden bij [Bouwadviesbedrijf] te [plaats C] . [Bouwadviesbedrijf] houdt zich bezig met bouwmanagement, ontwerp en engineering. [Bouwadviesbedrijf] heeft in opdracht van cliënte het gehele verbouwtraject met betrekking tot het pand voor haar rekening genomen; alle werkzaamheden zijn aan dit bureau uitbesteed. [Bouwadviesbedrijf] beschikt dan ook over alle informatie. Daarnaast beschikt de Belastingdienst over de aanvraag van de omgevingsvergunning, hetgeen blijkt uit de brief van 6 september jl. van de heer [ambtenaar P] . Bij de betreffende omgevingsvergunning zijn naar ik begrijp ook tekeningen gevoegd. Het komt cliënte dan ook voor dat de Belastingdienst inmiddels over informatie beschikt.
Cliënte wenst inzage in vorenbedoelde informatie. Cliënte is van oordeel dat de Belastingdienst geen belang meer heeft bij de informatiebeschikking dan wel het in stand houden daarvan.”.
Verweerder heeft bij e-mailbericht van 17 oktober 2017 aan eiseres’ gemachtigde meegedeeld dat eiseres in deze procedure geen recht heeft op inzage op stukken uit het derdenonderzoek. Verweerder heeft vervolgens uitspraak op bezwaar gedaan.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de onderhavige informatiebeschikking terecht heeft genomen.
Vooraf
Eiseres stelt dat de stukken uit het derdenonderzoek op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Verweerder is een tegengestelde mening toegedaan.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 4 mei 2018, zaaknummer 16/04237, ECLI:NL:HR:2018:672, nader heeft gepreciseerd wanneer sprake is van “op de zaak betrekking hebbende stukken” in de zin van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit dit arrest volgt dat het moet gaan om gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het in beroep bestreden besluit van verweerder.
De rechtbank acht in deze zaak de stukken uit het derdenonderzoek niet van belang voor de beoordeling van het besluit dat in beroep voorligt, te weten de uitspraak op bezwaar gericht tegen de informatiebeschikking. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom de stukken uit het derdenonderzoek een rol zouden kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of verweerder de onderhavige informatiebeschikking terecht heeft genomen. Dat verweerder via het derdenonderzoek reeds zou beschikken over de van eiseres gevraagde informatie, laat immers onverlet dat op eiseres de verplichting blijft rusten om de van haar gevraagde gegevens aan verweerder te verstrekken.
Gelet op het voorgaande hoefde verweerder de stukken uit het derdenonderzoek dus niet in het geding te brengen. De rechtbank heeft deze stukken, die verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank heeft overgelegd, daarom ter zitting ongezien aan verweerder geretourneerd.
De informatiebeschikking
Eiseres stelt dat informatiebeschikking moet worden vernietigd, omdat de handelwijze van verweerder in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiverings-, zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. Verweerder bestrijdt dat hij deze beginselen heeft geschonden.
De rechtbank ziet in de bij 1.1 tot en met 1.11 vermelde vaststaande feiten geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Eiseres, op wie ter zake de stelplicht en bewijslast rust, heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zou kunnen leiden tot een andersluidend oordeel. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat, hoewel de communicatie tussen haar (gemachtigde) en verweerder enigszins moeizaam is verlopen, de rechtbank in de stukken van het geding onvoldoende aanwijzingen ziet dat dit enkel, dan wel voornamelijk, aan verweerder zou zijn te wijten. De rechtbank merkt in dit verband op dat de informatieverplichting van artikel 47 van de AWR ruim moet worden uitgelegd en dat de nakoming van die verplichting niet door het stellen van tegenvragen kan worden afgehouden of beperkt. Gelet op die ruime uitleg van de informatieverplichting, acht de rechtbank de door verweerder gevraagde gegevens, zoals vermeld in de informatiebeschikking, van belang voor de heffing van IB/PVV voor het jaar 2013. Nu eiseres, zoals haar gemachtigde ter zitting heeft toegegeven, deze gegevens niet heeft verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de onderhavige informatiebeschikking terecht heeft genomen, terwijl er voor de rechtbank geen aanleiding bestaat om deze wegens schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te vernietigen.
5. Eiseres heeft in deze procedure niet de vraag aan de orde gesteld of de informatiebeschikking tot omkering van de bewijslast dient te leiden. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover in deze zaak uit eigen beweging te oordelen, te meer nu er thans nog onvoldoende duidelijk bestaat over de gevolgen van het ontbreken van de gevraagde informatie voor (de hoogte van) de vast te stellen aanslag IB/PVV voor het jaar 2013. De rechtbank wijst eiseres erop hierbij op dat de vraag of toepassing van de omkering van de bewijslast gerechtvaardigd is, door eiseres alsnog aan de orde kan worden gesteld in een eventuele procedure met betrekking tot de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013. In die procedure zal dan worden beoordeeld of de informatie alsnog binnen de door de rechtbank hierna te stellen termijn is verstrekt, hetgeen zou kunnen meebrengen dat, afhankelijk van de aard van de verstrekte informatie en de daaruit voortvloeiende gevolgen, omkering van de bewijslast achterwege blijft (vgl. Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130).
6. Gelet op het voorgaande dient de informatiebeschikking te worden gehandhaafd. De rechtbank zal eiseres op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om alsnog de gevraagde gegevens, zoals vermeld in de informatiebeschikking, aan verweerder te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van vier weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, passend.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ongegrond;
- -
-
stelt eiseres in de gelegenheid om binnen een termijn van vier weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, aan het informatieverzoek te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019.
w.g.griffier
w.g. rechter