Rechtbank Noord-Nederland, 13-03-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1311, 20/201
Rechtbank Noord-Nederland, 13-03-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1311, 20/201
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 13 maart 2020
- Datum publicatie
- 25 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2020:1311
- Zaaknummer
- 20/201
Inhoudsindicatie
Beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, waarbij is beslist dat sprake is van twee, niet samenhangende bezwaarschriften (tegen de aanslag rioolheffing en tegen de aanslag afvalstoffenheffing) en dat verweerder per bezwaarschrift een dwangsom verbeurt / is verschuldigd.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/201
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 13 maart 2020 in de zaak tussen
gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
Procesverloop
Eiseres stelt dat aan haar met dagtekening 28 februari 2018 een aanslag
rioolheffing en een aanslag afvalstoffenheffing door verweerder zijn opgelegd.
Eiseres heeft bij brief van 11 april 2018, ontvangen door verweerder op 12 april 2018, bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen.
Verweerder heeft bij brief van 6 juni 2018 de ontvangst van het bezwaarschrift aan eiseres bevestigd. Bij brief van 11 juli 2018 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiseres een volmacht gevraagd, die de gemachtigde van eiseres bij brief van 5 augustus 2018 aan verweerder heeft gezonden.
Verweerder heeft bij brief van 23 oktober 2018 eiseres in de gelegenheid gesteld haar bezwaarschrift te motiveren.
Eiseres heeft bij brief van 12 november 2018 aan verweerder de motivering bij haar bezwaren toegezonden. Deze motivering betreft onder meer de grief dat de geraamde opbrengst van de rioolheffing en die van de afvalstoffenheffing de geraamde lasten ter zake overstijgt.
Bij brief van 19 december 2018 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een hoorgesprek in de derde week van januari 2019 en heeft hij de beslistermijn verdaagd tot zes weken na 1 januari 2019.
Bij brief 5 maart 2019 heeft verweerder het verslag van het hoorgesprek, alsmede de kostenonderbouwingen reinigingsheffing en rioolheffing 2018 aan eiseres toegestuurd. Verweerder heeft eiseres daarbij verzocht om een reactie en een voorstel voor een vervolg hoorzitting.
Bij brief van 21 maart 2019 heeft eiseres een nadere reactie gestuurd aan verweerder naar aanleiding van het hoorgesprek en de ontvangen stukken.
Bij brieven van 4 april 2019 en 7 juni 2019 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat hij vanwege tijdgebrek nog niet heeft kunnen reageren.
Bij brieven van 30 september 2019 en 11 december 2019 heeft eiseres verweerder aangespoord om uitspraak op haar bezwaren te doen.
Bij brief van 16 januari 2020, ontvangen door de rechtbank op 17 januari 2020, heeft eiseres beroep ingesteld vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing. Eiseres heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder onder oplegging van een dwangsom, alsnog een tweetal dwangsombeschikkingen bekend maakt. Eiseres heeft de rechtbank tevens verzocht de door verweerder verbeurde dwangsommen vast te stellen.
De rechtbank heeft het beroepschrift van eiseres bij brief van 22 januari 2020 doorgestuurd aan verweerder en hem verzocht om binnen twee weken een verweerschrift in te dienen, alsmede de op de zaak betrekking hebbende stukken.
Bij brief van 4 februari 2020, ontvangen door de rechtbank op 5 februari 2020, heeft verweerder verzocht om uitstel voor het indienen van de stukken en een verweerschrift, omdat aan eiseres een compromisvoorstel is gedaan.
Bij brief van 12 februari 2020 heeft de rechtbank partijen gelegenheid gegeven om alsnog deze kwestie onderling op te lossen en voor het geval dat niet mocht slagen dat verweerder de onder 1.12. gevraagde stukken binnen twee weken dient in te zenden.
Bij brief van 25 februari 2020, ontvangen door de rechtbank op 27 februari 2020 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat hij niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan en dat eiseres niet akkoord is gegaan met het gedane compromisvoorstel. Verweerder heeft geen stukken meegezonden en verwijst daartoe naar de bijlagen bij het beroepschrift.
Overwegingen
Feiten
2. Verweerder heeft geen volledig verweerschrift en/of op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend bij de rechtbank.
3. Bij gebrek aan een volledig verweerschrift stelt de rechtbank daarom de feiten vast zoals die onder het procesverloop zijn opgenomen en zoals die door eiseres zijn gesteld.
Geschil en beoordeling
4. De rechtbank begrijpt dat eiseres van mening is dat verweerder alsnog moet beslissen op haar onder 1.2. vermelde bezwaar en dat verweerder alsnog een tweetal dwangsombeschikkingen moet nemen. Tevens verzoekt eiseres de rechtbank om de dwangsom vast te stellen die verweerder moet betalen. Tenslotte verzoekt eiseres om vergoeding van de gemaakte proceskosten.
5. Verweerder heeft in zijn onder 1.15. vermelde brief een summier verweerschrift ingediend en daarin onder meer gesteld dat in dit geval slechts sprake is van één bezwaarprocedure.
6. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en letter b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan bezwaar en beroep worden ingesteld tegen het niet nemen van een besluit.
7. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
- het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
- twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
8. Op grond van artikel 7:10, eerste lid van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken.
9. Gelet op de datum van de indiening van het bezwaarschrift (zie 1.2.) had verweerder uiterlijk op 23 mei 2018 op het bezwaar moeten beslissen. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn brief van 19 december 2019 (1.6.) weliswaar eenzijdig de beslistermijn heeft verdaagd, maar dat dit niets afdoet aan de oorspronkelijke beslistermijn, omdat verweerder van deze verdaging niet vóór het einde van die beslistermijn, schriftelijk mededeling heeft gedaan. Van enig uitstel om uitspraak op bezwaar te doen, zoals vermeld in de overige leden van artikel 7:10 Awb, is, naar het oordeel van de rechtbank, niet gebleken en verweerder heeft dit evenmin gesteld.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar brieven van 30 september 2019 en 11 december 2019 (1.10.) verweerder in gebreke heeft gesteld. Eiseres heeft onder verwijzing naar deze ingebrekestelling op 16 januari 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank.
11. Eiseres heeft gesteld dat er geen beslissing is gekomen op haar bezwaren, hetgeen verweerder in zijn brief van 25 februari 2020 heeft bevestigd. De rechtbank constateert daarom dat de beslistermijn van artikel 7:10 Awb is overschreden.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
Dwangsom beroepsfase
13. Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding en bepaalt de termijn waarbinnen een besluit moet worden bekendgemaakt op twee weken.
14. De rechtbank dient vervolgens met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb een nadere dwangsom aan haar uitspraak te verbinden. Tussen partijen is in geschil of sprake is van één bezwaarschrift, dan wel twee samenhangende bezwaarschriften óf dat sprake is van twee afzonderlijke bezwaarschriften. Verweerder bepleit het eerste en eiseres het tweede, waarbij eiseres tevens pleit voor twee dwangsommen.
15. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1352, is een bestuursorgaan slechts één dwangsom verschuldigd, bij aanvragen of bezwaren die gelijktijdig zijn ingediend en inhoudelijk samenhangen. In het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:485, vertoonden de aanslag, de boetebeschikking en de beschikking inzake heffings- of belastingrente, die op hetzelfde aanslagbiljet waren vermeld, een zodanige samenhang dat met betrekking tot de uitspraak op daartegen gerichte bezwaren slechts één dwangsom kon worden verbeurd. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1815, wordt overwogen dat bij samenhangende zaken een uitzondering moet worden gemaakt op het beginsel dat per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is. Tenslotte heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1870, overwogen dat bij beslissing of één dwangsom is verbeurd, van belang is of meerdere verzoeken in één brief zouden hebben mogen worden en naar mag worden aangenomen zouden zijn afgedaan.
16. De rechtbank stelt vast dat in dit geval de primaire aanslagen op één aanslagbiljet staan vermeld en dat eiseres in één brief bezwaar heeft gemaakt. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze bezwaren inhoudelijk samenhangen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van samenhang. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de grondslag voor de vaststelling van de belastingschuld in de aanslag rioolheffing en de aanslag afvalstoffenheffing verschillend is. De bezwaren van eiseres, die zien op de problematiek van de opbrengstlimiet van de betreffende heffingen, dienen afzonderlijk per aanslag te worden beoordeeld. Om die reden zal verweerder ook niet in één brief – met één en dezelfde motivering – uitspraak op de bezwaren kunnen doen. De verwijzing door verweerder naar de arresten van de Hoge Raad van 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, en 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:19, doen daar, naar het oordeel van de rechtbank, niets aan af, nu deze zien op de vraag of sprake is van samenhang van zaken bij het bepalen van de hoogte van de proceskostenvergoeding.
17. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat sprake is van twee, niet samenhangende, bezwaarschriften en bepaalt zij dat verweerder per bezwaarschrift een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum per bezwaarschrift van € 15.000.
Dwangsom bezwaarfase
18. Eiseres heeft voorts verzocht om vaststelling van een dwangsom in verband met overschrijding van de beslistermijn. Artikel 8:55c van de Awb bepaalt dat, indien het beroep gegrond is, de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3. verbeurde dwangsom vaststelt.
19. De rechtbank overweegt dat eiseres in dit geval bij de ingebrekestelling niet om een dwangsom heeft verzocht en niet een fatale termijn heeft gesteld, maar dat dit niets af doet aan het verzoek om de dwangsom vast te stellen (vgl. Centrale Raad van Beroep, 4 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2682).
20. Bij een gebrek aan een verweerschrift en stukken gaat de rechtbank er vanuit dat de ingebrekestelling van 11 december 2019 verweerder op 12 december 2019 heeft bereikt. De beslistermijn was toen reeds verstreken. Maandag 30 december 2019 was de laatste dag waarop verweerder uitspraak kon doen zonder dwangsom te verbeuren; op die dag zijn volgens de Algemene termijnenwet veertien dagen verstreken sinds verweerder de schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Dit brengt mee dat verweerder in gebreke is gebleven van 30 december 2019 tot op heden, dat wil zeggen gedurende tenminste 42 dagen. Hierdoor verbeurt hij een (maximale) dwangsom van ((14 x € 23) + (14 x € 35) + (14 x € 45) =) € 1.442 per bezwaarschrift, nu in dit geval geen sprake is van samenhangende bezwaarschriften (zie punt 16. en 17.). De rechtbank merkt nog op dat de hoogte van deze dwangsom niet anders was geweest als was uitgegaan van de ingebrekestelling van 30 september 2019.
21. Nu de rechtbank hiervoor onder punt 20. de dwangsommen heeft vastgesteld die verweerder moet betalen, gaat zij voorbij aan de eis dat verweerder alsnog een tweetal dwangsombeschikkingen moet nemen.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en wegingsfactor 0,5). Voor de bepaling van de hoogte van de proceskostenveroordeling gaat de rechtbank, anders dan voor de dwangsom, uit van samenhangende zaken. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, is voor een proceskostenveroordeling doorslaggevend dat onderhavige aanslagen op één aanslagbiljet zijn vermeld.
23. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 48 aan haar dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
˗ verklaart het beroep gegrond;
˗ draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak, uitspraak op beide bezwaarschriften te doen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 verbeurt per bezwaarschrift voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 per bezwaarschrift;
˗ bepaalt dat verweerder aan eiseres reeds een dwangsom is verschuldigd van € 1.442 per bezwaarschrift, dus in totaal € 2.884, zoals overwogen onder punt 20;
˗ draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2020.
w.g. griffier
w.g. rechter