Rechtbank Noord-Nederland, 14-04-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1654, AWB - 18 _ 198
Rechtbank Noord-Nederland, 14-04-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1654, AWB - 18 _ 198
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 14 april 2020
- Datum publicatie
- 20 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2020:1654
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 198
Inhoudsindicatie
Artikel 220a Gemeentewet. Zorgcomplex. OZB-eigenaar en OZB-gebruiker. WOZ-waarde niet in geschil. In geschil is alleen de vraag of de onroerende zaak als geheel in hoofdzaak tot woning dient zoals bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet (de 70%-toets). Nu de WOZ-waarde van de onroerende zaak onherroepelijk vaststaat, moet de rechtbank eerst een rechtsvraag beantwoorden. Die rechtsvraag komt erop neer of voor de 70 %-toets van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet een eenmaal vaststaande WOZ-waarde als gegeven geldt, en dus in absolute zin als de noemer fungeert in de breuk, waarvan de teller wordt gevormd door de waarde van de delen van de onroerende zaak die dienen tot woning of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden (hierna voor het gemak: 'volledig-woondelen'). Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1125) gaat het voor wat betreft de volledig-woondelen alleen om delen van de onroerende zaak die volledig (dus voor de volle 100 %) dienen tot woning of volledig (dus voor de volle 100 %) dienstbaar zijn aan woondoeleinden (zie 3.3). Alle delen die slechts gedeeltelijk woondoeleinden dienen of daaraan dienstbaar zijn, blijven - anders dan voor de toets van artikel 220e van de Gemeentewet - voor de 70%-toets van artikel 220a, tweede lid van de Gemeentewet dus buiten beschouwing. Gelet op de wettekst gaat het naar het oordeel van de rechtbank bij artikel 220a van de Gemeentewet om de toerekening binnen de vastgestelde WOZ-waarde. De conclusie van de rechtbank is dat het voor de 70%-toets van artikel 220a, tweede lid van de Gemeentewet altijd gaat om het aan volledig-woondelen toerekenbare deel van de vastgestelde WOZ-waarde. Het maakt dus niet uit dat de waarde in werkelijkheid wellicht afwijkt van die vastgestelde WOZ-waarde. In gevallen waarin de werkelijke waarde afwijkt van de WOZ-waarde, moet de op basis van die afwijkende waarde vastgestelde verhouding tussen de waarde van de volledig-woondelen en totale waarde worden losgelaten op de vastgestelde WOZ-waarde. Dan geldt de op basis van de werkelijke waarde bepaalde verhouding dus één op één voor de 70%-toets; de verhouding blijft gelijk. Naar het oordeel van de rechtbank dient de onroerende zaak in hoofdzaak (voor meer dan 70%) tot woning. Beroepen gegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/198 en 18/199
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 14 april 2020 in de zaken tussen
(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en
in de persoon van [naam heffingsambtenaar] .
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2017 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] ( [naam 1] gehele complex), gelegen in de wijk [wijk] te [plaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2016, vastgesteld voor het kalenderjaar 2017 op € 22.672.000 (LEE 18/197). Tegelijkertijd met deze beschikking heeft verweerder eiseres op grond van voornoemde WOZ-waarde voor het belastingjaar 2017 een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) eigenaar opgelegd van € 73.230 (LEE 18/199), alsmede een aanslag OZB gebruiker van € 20.423 (LEE 18/198).
Eiseres heeft tegen zowel de WOZ-beschikking als de OZB-aanslagen bezwaar gemaakt.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 december 2017 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 17 juli 2019, binnengekomen per fax bij de rechtbank op 25 juli 2019, heeft eiseres nadere stukken ingediend (waaronder een aangepaste taxatiekaart).
Het onderzoek ter zitting, waarbij de zaken gelijktijdig zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 25 juli 2019. Namens de gemachtigde van eiseres is verschenen [naam 2] (de taxateur van eiseres). Verweerder is verschenen, bijgestaan door [naam 3] (de taxateur van verweerder). Het beroep tegen de WOZ-beschikking (LEE 18/197) heeft eiseres ingetrokken.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat. Bij brief van 26 juli 2019 is verweerder in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op een tweetal verzoeken van de rechtbank. Bij brief van 1 oktober 2019 heeft verweerder zijn reactie gegeven, waar de gemachtigde van eiseres bij brief van 6 november 2019 op heeft gereageerd. De rechtbank heeft partijen vervolgens bij brief van 31 januari 2020 geïnformeerd dat, zoals met partijen afgestemd ter zitting, met (stilzwijgende) toestemming zonder nadere zitting het onderzoek in deze zaken is gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is een stichting die volgens haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel tot doel heeft om hulp te verlenen, in het bijzonder op het terrein van zorg- en dienstverlening, aan mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap en alle daarmee samenhangende vormen van hulpverlening.
Eiseres is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een zorgcomplex bestaande uit een samenstel van ongeveer 34 opstallen met bijbehorende gronden die alle zijn gelegen in de wijk [wijk] te [plaats] . In deze wijk is sprake van zogeheten omgekeerde integratie, wat inhoudt dat in de wijk waar het zorgcomplex van eiseres is gelegen ook reguliere woningen zijn gebouwd. Dit heeft tot doel om mensen met een verstandelijke beperking te laten integreren in de maatschappij door mensen met en zonder een beperking te laten samenleven. Het zorgcomplex bestaat onder meer uit een zwembad, multifunctioneel centrum, hoofdgebouw, restaurant, gebouw voor dagbesteding, kwekerij met tuincentrum en theetuin, kantoren, en woningen waarin mensen met een beperking begeleid kunnen wonen.
Verweerder heeft voor het kalenderjaar 2017, waardepeildatum 1 januari 2016, de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 22.672.000. Eiseres heeft het beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde ingetrokken, zoals zij ter zitting heeft bevestigd. In haar brief van 17 juli 2019 (ontvangen door de rechtbank op 25 juli 2019) staat hierover het volgende:
“(..) Als gevolg van de nieuwe afmetingen trekken wij de conclusie dat de WOZ-waarde in ieder geval niet te hoog is vastgesteld. De standpunten inzake de hoogte van de WOZ-waarde komen daarmee te vervallen. (..)”
Met dagtekening van 28 februari 2017 heeft verweerder een aanslag OZB eigenaar niet-woning aan eiseres opgelegd van € 73.230 alsmede een aanslag onroerende zaakbelasting gebruiker niet-woning opgelegd ten bedrage van € 20.423. Bij deze gebruikersaanslag heeft verweerder rekening gehouden met een woondelenvrijstelling van € 14.768.000 en dus een heffingsmaatstaf gehanteerd van € 7.904.000.
Bij uitspraken op bezwaar heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
De brief van 26 juli 2019 (zie ook bij procesverloop) van de rechtbank aan verweerder luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“ Geachte heer [taxateur verweerder 2] ,
Met betrekking tot de beroepen van [eiseres] inzake de OZB-aanslagen 2017 betreffende het object [adres] te [plaats] , met de hierboven genoemde zaaknummers, deelt de rechtbank u het volgende mee.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 25 juli 2019 geschorst en daarbij het vooronderzoek hervat.
Aanleiding
Nu de WOZ-waarde in deze zaak onherroepelijk vaststaat, moet eerst een rechtsvraag worden beantwoord. Die rechtsvraag komt erop neer of voor de 70 %-toets van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet een eenmaal vaststaande WOZ-waarde als gegeven geldt, en dus in absolute zin als de noemer fungeert in de breuk, waarvan de teller wordt gevormd door de waarde van de delen van de onroerende zaak die dienen tot woning of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden (hierna voor het gemak: 'woondelen'). Wat vlotter geformuleerd: staat er in fiscaal-juridische zin een omheining (of hek) ter grootte van de WOZ-waarde om artikel 220a, tweede lid of niet?
Als de rechtbank de rechtsvraag bevestigend beantwoordt, zal de rechtbank alleen nog kijken naar de standpunten van partijen over de waarde van de woondelen om zo de teller van de breuk te bepalen. Die situatie lijkt dan dus op het oordeel dat deze rechtbank over het jaar 2016 heeft gegeven in het kader van de omvang van de woondelenvrijstelling als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet (in de uitspraak van 21 mei 2019). Als de rechtbank de rechtsvraag ontkennend beantwoordt, zal de rechtbank ook de standpunten van partijen ten aanzien van de noemer van de breuk wegen en die (afzonderlijk van de WOZ-waarde) vaststellen.