Rechtbank Noord-Nederland, 08-06-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2006, AWB LEE - 19 _ 2836
Rechtbank Noord-Nederland, 08-06-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2006, AWB LEE - 19 _ 2836
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 8 juni 2020
- Datum publicatie
- 15 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2020:2006
- Zaaknummer
- AWB LEE - 19 _ 2836
Inhoudsindicatie
Door lage rentenstanden heeft eiseres in het jaar 2017 minder hypotheekrente over haar eigenwoningschuld betaald dan het bedrag van het eigenwoningforfait. Daardoor is er effectief geen sprake van een fiscaal voordeel, ondanks dat er wel een bedrag aan (hypotheek)rente is betaald.
In geschil is de aanslag IB/PVV over het jaar 2017.
De rechtbank licht kort de systematiek van de 'post' inkomsten uit eigen woning in box 1 toe, en waarom eiseres - ondanks de betaalde hypotheekrente - geen fiscaal voordeel geniet. Verweerder heeft terecht artikel 3.123a van de Wet IB toegepast. De naamgeving van dit artikel ‘aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld’ staat niet in de weg aan toepassing in eiseres haar geval. Eiseres heeft ook geen nadeel van toepassing van dit artikel.
Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/2836
en
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder]).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2017 met dagtekening 28 augustus 2018 aan eiseres een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV). Deze aanslag is berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.450. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 53 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 juni 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 4 mei 2020 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat zij van oordeel is dat het dossier voldoende informatie bevat om het onderzoek te kunnen sluiten, en dat zij een behandeling van de zaak op zitting niet noodzakelijk acht. De rechtbank heeft daarbij partijen een termijn van één week gesteld om aan te geven of zij mondeling op een zitting gehoord willen worden. Geen van de partijen heeft kenbaar gemaakt gehoord te willen worden, zodat het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven met toepassing van artikel 8:57, eerste lid van de Algemene Wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het onderzoek op 18 mei 2020 gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is geboren op [geboortedatum]. Eiseres en [naam fiscaal partner] zijn fiscaal partners.
Eiseres staat geheel 2017 ingeschreven op het adres [adres], [postcode], [woonplaats]. Dit is de eigen woning van eiseres en haar fiscaal partner. De WOZ-waarde van deze woning bedraagt voor 2017 € 440.000.
De eigenwoningschuld van eiseres en haar fiscaal partner bedraagt per 31 december 2017 € 440.336. De in 2017 betaalde rente over deze schuld bedraagt € 2.563.
Met dagtekening 16 januari 2017 is aan eiseres een voorlopige aanslag (teruggaaf) IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd. Uit deze voorlopige aanslag volgt een te ontvangen bedrag van € 5.301. Bij berekening van dit bedrag is onder meer rekening gehouden met € 2.568 aan inkomsten uit eigen woning, en € 14.200 aan aftrekposten eigen woning.
In hun aangiften IB/PVV voor het jaar 2017 hebben eiseres en haar fiscaal partner het saldo van de inkomsten en aftrekposten eigen woning geheel aan eiseres toebedeeld. In de aangiften zijn de inkomsten uit eigen woning gesteld op € 3.300 en de aftrekposten uit eigen woning (zijnde aftrekbare rente) op € 2.563.
Met dagtekening 28 augustus 2018 is de definitieve aanslag over 2017 overeenkomstig de aangifte als volgt vastgesteld:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen |
€ |
0 |
|
Uitbetaling heffingskorting(en) |
af |
€ |
416 |
Dividendbelasting en/of kansspelbelasting |
af |
€ |
66 |
Eerder verleende voorlopige teruggave(n) |
bij |
€ |
5.301 |
In rekening gebrachte belastingrente |
bij |
€ |
53 |
Te betalen |
€ |
4.872 |
Geschil en standpunten
2. In geschil is of de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld.
3. Eiseres stelt dat de aanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. Daartoe voert zij aan dat zij door de combinatie van de stijging van het eigenwoningforfait en de lage rentestanden effectief geen gebruik kan maken van de hypotheekrenteaftrek. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest, aldus eiseres. Zij verwijst daarbij naar de naamgeving van artikel 3.123a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB).
4. Verweerder stelt dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat de wet- en regelgeving juist is toegepast. Er is effectief geen aftrek vanwege de betaalde hypotheekrente omdat het saldo van de inkomsten uit eigen woning niet negatief is, aldus verweerder.
Beoordeling
5. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag op het juiste bedrag vastgesteld. De rechtbank zal dit oordeel hierna motiveren.
6. Wat in het algemeen spraakgebruik de hypotheekrenteaftrek wordt genoemd, is slechts één onderdeel van de zogenaamde 'post' inkomsten uit eigen woning in box 1 van de inkomstenbelasting.
7. De wettelijke systematiek is als volgt. De inkomsten uit eigen woning bestaan uit de voordelen uit eigen woning, verminderd met de daarop drukkende aftrekbare kosten. De voordelen uit de eigen woning bestaan onder meer uit het eigenwoningforfait. Dit is een verondersteld (netto) voordeel dat met de eigen woning wordt behaald. Het eigenwoningforfait wordt berekend door een percentage van de WOZ-waarde van de woning te nemen. De aftrekbare kosten bestaan onder meer uit betaalde rente over de schulden die behoren tot de eigenwoningschuld (dit is veelal de betaalde hypotheekrente). Zie hiervoor de artikelen 3.110, 3.111, 3.112 en 3.119 van de Wet IB. Omdat niet alle betaalde hypotheekrente mag worden meegerekend in de schulden die behoren tot de eigenwoningschuld, worden deze kosten aangeduid met de aftrekbare (hypotheek)rente.
8. Indien de aftrekbare (hypotheek)rente hoger is dan het eigenwoningforfait, dan is er sprake van een negatief saldo aan inkomsten uit de eigen woning. Dit negatieve saldo mag in mindering worden gebracht op het (overige) belastbare inkomen in box 1.
9. Het kan echter zo zijn dat het eigenwoningforfait hoger is dan de aftrekbare (hypotheek)rente en dat het saldo aan inkomsten uit eigen woning positief is. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij geen of een lage eigenwoningschuld, waardoor er geen of weinig (hypotheek)rente wordt betaald. Ook kan de (hypotheek)rentestand zo laag zijn, dat de aftrekbare (hypotheek)rente het eigenwoningforfait niet overstijgt. Er is dan geen sprake van negatieve inkomsten uit eigen woning, die in mindering kunnen worden gebracht op het (overige) belastbare inkomen in box 1.
10. Op grond van artikel 123a van de Wet IB hebben degenen die een positief saldo aan inkomsten uit eigen woning hebben, (veelal) recht op een aftrekpost gelijk aan dat positieve saldo. Dit artikel wordt ook wel de Wet Hillen genoemd. Artikel 123a van de Wet IB voorkomt in die gevallen dat het belastbare inkomen in box 1 hoger wordt als gevolg van het positieve saldo aan inkomsten uit eigen woning.
11. Voor eiseres komt bovenstaande op het volgende neer. Het eigenwoningforfait voor de woning bedraagt € 3.300 (0,75% van € 440.000, zie 1.2.). De aftrekbare (hypotheek)rente bedraagt € 2.563 (zie 1.3.). Het bedrag aan inkomsten uit eigen woning is daarmee € 737 positief. Zij kan daardoor geen aanspraak maken op hypotheekrenteaftrek. Wel heeft zij op grond van artikel 3.123a van de Wet IB een aftrekpost van eveneens € 737, zodat over haar positieve inkomsten uit eigen woning effectief geen belasting wordt geheven.
12. Artikel 3.123a van de Wet IB is ‘aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld’ genoemd omdat ten tijde van de invoering van dit artikel een positief bedrag aan inkomsten uit eigen woning zich met name in die situatie voordeed. De naamgeving van een artikel is echter niet het belangrijkste voor de toepasselijkheid ervan. Men moet op de eerste plaats kijken naar de inhoud van het artikel om te beoordelen of het artikel in een bepaald geval van toepassing is of niet. En uit artikel 3.123a van de Wet IB volgt dat dit artikel van toepassing is indien de voordelen uit eigen woning meer bedragen dan de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten. Dat is bij eiseres het geval; zij heeft een positief bedrag aan inkomsten uit eigen woning. De aftrek van € 737 (zie 11.) is dan ook terecht door verweerder toegepast. Anders dan eiseres mogelijk meent, heeft deze aftrek voor haar geen negatieve gevolgen. De aftrek voorkomt juist dat dat zij over het positieve bedrag aan inkomsten uit de eigen woning belasting moet betalen.
13. Tot slot merkt de rechtbank voor de volledigheid het volgende op. De verschuldigde IB/PVV over het jaar 2017 bedraagt volgens de aanslag € 0. Dat eiseres toch een bedrag van € 4.872 moet betalen op de aanslag wordt nagenoeg geheel veroorzaakt door de verrekening van de voorlopige aanslag (voorlopige teruggaaf) van 16 januari 2017 (zie 1.6.). Deze voorlopige teruggaaf is – achteraf bezien – te hoog geweest doordat deze onder andere is gebaseerd op hoger bedrag aan hypotheekrente dan het bedrag aan hypotheekrente dat feitelijk in 2017 is betaald.
Belastingrente
14. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente.
Conclusie
15. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
16. Voor een proceskostenveroordeling of veroordeling in het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Kattenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
w.g. griffier
w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: