Rechtbank Noord-Nederland, 10-07-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2519, AWB - 19 _ 1161
Rechtbank Noord-Nederland, 10-07-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2519, AWB - 19 _ 1161
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 10 juli 2020
- Datum publicatie
- 24 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2020:2519
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 1161
Inhoudsindicatie
Beschikking belastingrente. Zorgvuldigheidsbeginsel staat in de weg aan het in rekening brengen van belastingrente over het gehele bedrag van de navorderingsaanslag. Beroep gegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/1161
en
(gemachtigde: [medewerker Belastingdienst] ),
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 11 augustus 2018 aan eiseres een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.712 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.640.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 239 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 februari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben, naar aanleiding van vragen van de rechtbank, nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft partijen gewezen op hun recht op zitting gehoord te worden. Partijen hebben binnen de gestelde termijn niet verklaard dat zij van dit recht gebruik wensen te maken. De rechtbank heeft vervolgens op grond van artikel 9 van de Tijdelijke regeling bestuursrecht het onderzoek zonder zitting gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Met dagtekening 31 januari 2015 is aan eiseres een voorlopige aanslag (VA) IB/PVV 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.366 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 624. Het te betalen bedrag van de VA bedroeg € 2.554.
Op 15 september 2015 heeft eiseres een verzoek tot wijzing van de VA IB/PVV 2015 ingediend.
Als gevolg van het verzoek is met dagtekening 2 oktober 2015 een gewijzigde VA IB/PVV 2015 aan eiseres opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.577 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.306. Het te betalen bedrag van de gewijzigde VA bedroeg € 9.499. Eiseres had al € 2.554 betaald (zie 1.1), zodat een bedrag van € 6.945 resteerde.
Op 23 augustus 2016 heeft verweerder de aangifte IB/PVV 2015 van eiseres ontvangen. In deze aangifte heeft eiseres € 6.137 toegevoegd én onttrokken aan de fiscale oudedagsreserve (FOR). Ook heeft eiseres € 6.137 opgevoerd voor premies afwikkeling oudedagsreserve.
Met dagtekening 7 oktober 2016 heeft verweerder op basis van de ingediende aangifte een gewijzigde VA IB/PVV 2015 aan eiseres opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.853 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.640. Het te betalen bedrag van de gewijzigde VA bedroeg € 7.998. Eiseres had al € 9.499 betaald (zie 1.3), zodat zij een teruggave heeft ontvangen van € 1.501.
Per brief van 21 juni 2018 heeft verweerder eiseres om informatie verzocht over de aangegeven winst uit onderneming. Verweerder stelt dat geen sprake is van een stand oudedagsreserve, zodat er niet toegevoegd en onttrokken kan worden. Met betrekking tot de opgevoerde aftrek voor premies afwikkeling oudedagsreserve vraagt verweerder eiseres om betalingsbewijzen en de overeenkomst van de lijfrentespaarrekening op te sturen.
Per brief van 11 juli 2018 heeft eiseres de gevraagde informatie aan verweerder verstrekt.
Per brief van 16 juli 2018 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over het voornemen om af te wijken van de aangifte. In de brief geeft verweerder onder andere het volgende aan:
‘Uit de verstrekte informatie blijkt dat u dit jaar € 6.137 heeft toegevoegd aan de oudedagsreserve. Deze toevoeging aan de oudedagsreserve heeft gevolgen voor de belastbare winst.
(…)
Berekening
- saldo wijziging reserves -/- €6.137
- ondernemingsvermogen 31-12-2015 € 9.139
- privé onttrekking € 61.733 +/+
- ondernemingsvermogen 01-01-2015 € 3.856 -/-
- storting kapitaal € 4.394 -/-
- Saldo fiscale winstberekening €62.622 ’
Met dagtekening 3 augustus 2018 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2015 aan eiseres opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.575 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.640. Het bedrag van de aanslag is € 5.586. Eiseres had al € 7.998 betaald (zie 1.5) en heeft een teruggave van € 2.585 ontvangen, inclusief € 173 betaalde dividendbelasting.
In de periode van 23 tot 25 juli 2018 is er mailcontact geweest tussen eiseres en verweerder over de aanslag IB/PVV 2015. Verweerder geeft in een e-mail onder andere het volgende aan:
‘Ik ben echter vergeten, zie ik nu, om de betaalde premies inkomensvoorzieningen van € 6.137 te corrigeren naar nihil. Dit bedrag is pas aftrekbaar in de aangifte 2016. Ik stuur u een gewijzigde aanslag toe waarin de juiste bedragen zijn toegepast.’
Met dagtekening 11 augustus 2018 heeft verweerder aan eiseres de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.712 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.640. Het te betalen bedrag van de aanslag bedroeg € 8.306. Na aftrek van eerder betaalde en ontvangen bedragen, resteerde een te betalen bedrag van € 2.959 waarvan € 239 aan belastingrente.
Het verloop van de opgelegde belastingaanslagen ziet er schematisch als volgt uit:
Datum aanslag |
Referentie feiten |
Bedrag in euro’s |
Te betalen (+) / te ontvangen (-) in euro’s |
31/01/2015 |
1.1. |
2.554 |
2.554 |
02/10/2015 |
1.3. |
9.499 |
6.945 (9.499 – 2.554) |
07/10/2016 |
1.5. |
7.988 |
- 1.501 (7.998 – 9.499) |
03/08/2018 |
1.9. |
5.586 |
- 2.585 (5.586 – 7.988) |
11/08/2018 |
1.11 |
8.306 |
2.720 (8.306 – 5.586) + 239 belastingrente |
Tegen de beschikking belastingrente van € 239 heeft eiseres bij brief van 11 augustus 2018 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 5 februari 2019 een vooraankondiging op de uitspraak op bezwaar verstuurd. Vervolgens heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 21 februari 2019 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Geschil en beoordeling
1. Tussen partijen is enkel in geschil het antwoord op de vraag wat de hoogte van de beschikking belastingrente moet zijn.
2. Eiseres stelt dat het bedrag aan belastingrente € 12 moet zijn in plaats van de in rekening gebrachte € 239. De grondslag waarover de belastingrente moet worden berekend is volgens eiseres € 135, namelijk het verschil tussen de teruggave van € 2.585 van 3 augustus 2018 en het te betalen bedrag van € 2.720 van 11 augustus 2018. Als verweerder bij de primitieve aanslag de correctie voor de betaalde inkomensvoorzieningen meteen had meegenomen, zou eiseres geen de teruggave hebben ontvangen en had zij op de primitieve aanslag € 135 moeten betalen.
3. Verweerder stelt dat het bedrag aan belastingrente terecht is vastgesteld op € 239. Uit artikel 30fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) volgt dat de grondslag waarover belastingrente wordt berekend het te betalen bedrag aan belasting is, waarbij rekening wordt gehouden met voorheffingen en eerder betaalde bedragen aan (voorlopige) aanslagen. Eiseres moest bij de navorderingsaanslag € 2.720 betalen, zodat dit bedrag volgens verweerder de grondslag voor de berekening van de belastingrente vormt. De primitieve aanslag van 3 augustus 2018 heeft inderdaad ten onrechte tot een teruggave geleid, maar dit staat los van het feit dat deze aanslag had moeten worden opgelegd met de correctie van € 6.137.
De rechtbank stelt vast dat de belastingrente conform artikel 30fc, eerste lid, van de AWR tot het juiste bedrag en over de juiste periode is berekend. De rechtbank merkt echter op dat verweerder niet in alle gevallen bevoegd is de belastingrente die volgens de wet verschuldigd is, volledig in rekening te brengen. Het zorgvuldigheidsbeginsel kan hieraan onder omstandigheden in de weg staan (vergelijk Hoge Raad, 28 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0764). Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiseres sprake van een dergelijke situatie. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verweerder heeft bij eiseres gegevens opgevraagd inzake de aftrek premies voor afwikkeling van de oudedagsreserve ten bedrage van € 6.136. Eiseres heeft de gevraagde informatie verstrekt. Vervolgens heeft verweerder bij het opleggen van de primitieve aanslag geen rekening gehouden met de verstrekte gegevens (zie onder 1.6. – 1.9.), waardoor de primitieve aanslag op een te laag bedrag is vastgesteld. Uit bijlage 12 van het verweerschrift volgt dat er mailcontact is geweest tussen eiseres en verweerder over de opgelegde primitieve aanslag. Verweerder geeft daarbij aan dat hij een fout heeft gemaakt bij het opleggen van de aanslag en dat hij dit gaat corrigeren (zie onder 1.10.). Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de teruggave van € 2.585 die eiseres bij de primitieve aanslag heeft ontvangen het gevolg is van een onzorgvuldige handelwijze van verweerder. Verweerder beschikte namelijk vóór het opleggen van de primitieve aanslag over alle relevante gegevens, maar heeft vergeten deze in de aanslag te verwerken. Deze fout heeft hij kort daarna door middel van het opleggen van de navorderingsaanslag hersteld.
Eiseres heeft door deze gang van zaken eerst bij primitieve aanslag van 3 augustus 2011 een teruggaaf van € 2.585 ontvangen en heeft zij vervolgens op de navorderingsaanslag van 11 augustus 2018 een bedrag van € 2.720 moeten betalen. Verweerder neemt conform de wettelijke bepaling van artikel 30fc van de AWR laatstgenoemde bedrag als grondslag voor de hoogte van de belastingrente. Indien verweerder echter de correctie van € 6.136 bij het opleggen van de primitieve aanslag meteen had toegepast, had eiseres op die primitieve aanslag een bedrag van € 135 moeten betalen en was slechts over dat bedrag belastingrente in rekening gebracht. De onzorgvuldige handelwijze ten tijde van de aanslagslagregeling heeft er dus toe geleid dat eiseres een hoger bedrag aan belastingrente moest betalen dan in het geval de primitieve aanslag meteen tot het juiste bedrag was opgelegd.
Onder bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het zorgvuldigheidsbeginsel in de weg staat aan het in rekening brengen van de belastingrente over het gehele bedrag van de navorderingsaanslag. De rechtbank neemt alleen het bedrag van € 135 als de grondslag waarover de belastingrente moet worden berekend. Dit is het bedrag waarop de primitieve aanslag zou zijn vastgesteld als verweerder alle beschikbare informatie meteen op de juiste wijze zou hebben verwerkt. Op grond van artikel 30fc tweede lid van de AWR in combinatie met artikel 9 eerste lid van de Invorderingswet 1990 wordt de belastingrente berekend over de periode 1 juli 2016 tot en met 14 september 2018. De maandelijkse belastingrente bedraagt € 135 * 4% : 12 = € 0,45. De belastingrente over de gehele periode bedraagt dan € 0,45 * 26 + € 0,45 * 11/30 = € 11,91, afgerond € 11.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vermindert de belastingrente tot een bedrag van € 11.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingrente tot een bedrag van € 11;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Stevens, griffier op 10 juli 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. rechter
w.g. griffier