Home

Rechtbank Noord-Nederland, 27-11-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4134, AWB LEE - 19 _ 2555, 19 _ 2557 t/m 19 _ 2559

Rechtbank Noord-Nederland, 27-11-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4134, AWB LEE - 19 _ 2555, 19 _ 2557 t/m 19 _ 2559

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
27 november 2020
Datum publicatie
4 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2020:4134
Zaaknummer
AWB LEE - 19 _ 2555, 19 _ 2557 t/m 19 _ 2559

Inhoudsindicatie

Eiser stelt naar aanleiding van invorderingsmaatregelen bezwaar in tegen de ten grondslag daaraan liggende aanslagen IB/PVV.

Verweerder vat het bezwaar ten onrechte op als (mede) gericht tegen de definitieve aanslagen 2011, 2012 en 2013. De invorderingsmaatregelen hebben geen betrekking op die aanslagen, maar op eerder opgelegde voorlopige aanslagen.

Het bezwaar tegen de definitieve aanslag 2010 is door verweerder ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag op of rondom de dagtekening verzonden is aan eiser zodat de bezwaartermijn pas aangevangen is op het moment waarop eiser een afschrift van de aanslag ontving.

De rechtbank verwijst de zaken terug naar verweerder om opnieuw te beslissen op de bezwaren.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 19/2555, LEE 19/2557, LEE 19/2558 en LEE 19/2559

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 27 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde eiser] ),

en

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

LEE 19/2555 (IB/PVV 2010)

Verweerder heeft voor het jaar 2010 met dagtekening 18 juli 2013 aan eiser een definitieve aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.014. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 125 aan heffingsrente in rekening gebracht.

LEE 19/2557 (IB/PVV 2011)

Verweerder heeft voor het jaar 2011 met dagtekening 15 januari 2011 aan eiser een voorlopige aanslag opgelegd in de IB/PVV. Uit deze voorlopige aanslag volgt een te ontvangen bedrag van € 3.276.

Verweerder heeft voor het jaar 2011 met dagtekening 9 april 2013 aan eiser een nadere voorlopige aanslag opgelegd in de IB/PVV. Uit deze nadere voorlopige aanslag volgt een te betalen bedrag van € 3.384. Dit bedrag bestaat uit het bedrag van de eerste voorlopige aanslag van € 3.276 en € 108 aan heffingsrente

Verweerder heeft voor het jaar 2011 met dagtekening 31 mei 2014 aan eiser een definitieve aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen van nihil.

LEE 19/2558 (IB/PVV 2012)

Verweerder heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 16 januari 2012 aan eiser een voorlopige aanslag opgelegd in de IB/PVV. Uit deze voorlopige aanslag volgt een te ontvangen bedrag van € 3.259.

Verweerder heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 13 april 2013 aan eiser een nadere voorlopige aanslag opgelegd in de IB/PVV. Uit deze nadere voorlopige aanslag volgt een te betalen bedrag van € 3.259.

Verweerder heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 23 juli 2014 aan eiser een definitieve aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen van nihil.

LEE 19/2559 (IB/PVV 2013)

Verweerder heeft voor het jaar 2013 met dagtekening 15 januari 2013 aan eiser een voorlopige aanslag opgelegd in de IB/PVV. Uit deze voorlopige aanslag volgt een te ontvangen bedrag van € 3.344.

Verweerder heeft voor het jaar 2013 met dagtekening 9 april 2013 aan eiser een nadere voorlopige aanslag opgelegd in de IB/PVV. Uit deze nadere voorlopige aanslag volgt een te betalen bedrag van € 3.344. Na verrekening van het nog niet uitbetaalde bedrag van € 2.507 van de eerste voorlopige aanslag voor het jaar 2013 resteerde voor eiser nog een te betalen bedrag van € 837 op deze nadere voorlopige aanslag.

Verweerder heeft voor het jaar 2013 met dagtekening 10 januari 2015 aan eiser een definitieve aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen van nihil.

LEE 19/2555, LEE 19/2557, LEE 19/2558 en LEE 19/2559

Bij uitspraken op bezwaar van 1 juli 2019 heeft verweerder de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser is geboren op [geboortedatum] .

1.2.

Verweerder heeft op verzoek van eiser voor het jaar 2010 met dagtekening 15 september 2015 een voorlopige aanslag opgelegd. Uit deze voorlopige aanslag volgt een te ontvangen bedrag van € 3.332. Dit bedrag is in vier maandelijkse (september 2010 tot en met december 2010) termijnen van € 833 aan eiser betaald.

1.3.

Verweerder heeft van eiser op 21 oktober 2011 een verzoek ontvangen om de voorlopige aanslag voor het jaar 2010 te herzien.

1.4.

Naar aanleiding van eisers verzoek (zie 1.3.) heeft verweerder voor het jaar 2010 met dagtekening 18 november 2011 een nadere voorlopige aanslag opgelegd. Uit deze voorlopige aanslag volgt een ten aanzien van de eerste voorlopige aanslag meer te ontvangen bedrag van € 285. Dit bedrag is in november 2011 aan eiser betaald.

1.5.

Verweerder heeft met dagtekening 18 juli 2013 de in het procesverloop genoemde definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 opgelegd. Uit deze aanslag volgt een te betalen bedrag van € 1.962. Dit bedrag bestaat uit € 1.837 belasting en € 125 heffingsrente.

1.6.

De aan eiser opgelegde definitieve aanslagen voor de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn berekend naar een belastbaar inkomen van nihil. De verschuldigde belasting volgens deze aanslagen is eveneens nihil.

1.7.

Verweerder heeft op 1 februari 2017 de volgende brief van eiser ontvangen:

Belastingdienst

Landelijk incasso centrum

Postbus 100

6400 AC Heerlen

Datum 30 januari 2017

Betreft: [kenmerk]

[eiser]

[adres 1]

[postcode 1] [woonplaats 1]

Betreft: openstaande vorderingen 2010 t/m 2013

Hierbij verzoek ik tijdelijk de invordering te staken tot na behandeling van dit bezwaarschrift\ c.q. kwijtschelding of minnelijke betalingsregeling te treffen indien de vordering geheel of gedeeltelijk terecht is.

Ik werk op dit moment voor het eerst weer sinds 2012 en heb tijdelijk contract die na verwachting omgezet worden in juli naar vast dienstverband. Mocht u wel tot beslag willen over gaan zal dit zeker leiden tot beeindiging van het Contract.

Motivatie van bezwaar:

Heb sedert in ieder geval vanaf 2013 geen correspondentie ontvangen van De belastingdienst op mijn woonadressen. Sedert 2015 woon ik weer in Nederland en had de belastingdienst eenvoudig contact kunnen opnemen inzake bovenstaande vordering.

Gaarne wil ik kopieen van alle aanslagen en zal dan moeten bekijken of deze terecht zijn en of deze daadwerkelijk bezorgd zijn op de bekende adressen indien nog’ zal ik om ambtshalve vermindering verzoeken en of kwijtschelding.

Mocht er een te betalen bedrag zijn verzoek ik nogmaals dringend deze minnelijk te regelen. Ik zal tevens binnen een week na heden inkomens en lasten verstrekken waaruit zal blijken At mijn aflossingsverplichting in eerste instantie minimaal zal kunnen zijn.

Ik ben telefonisch te bereiken onder nummer [telefoonnummer]

Verzoek u per omgaande te bevestigen dat u de invordering en beslaglegging tijdelijk in ieder geval opschort zodat een en ander op een zorgvuldige wijze afgehandeld zal kunnen worden en dit is zeker voor mij zeer belangrijk gezien de werksituatie op dit moment.

Tevens heeft de belastingdienst geen interesse in verhaal op iemand die geen werk heeft en een bijstandsuitkering zal moeten aanvragen.

Heb sedert 2012 geen inkomen gehad en of uitkering mijn ouders hebben mij moetenonderhouden.

Geschil

2. In geschil is of verweerder de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn beroepen ten aanzien van de jaren 2011, 2012 en 2013 zien op de voorlopige aanslagen waaruit voor hem terugbetalingsverplichtingen volgen. Deze aanslagen moeten volgens eiser vervallen omdat op de definitieve aanslagen voor deze jaren vermeld staat dat er geen belasting verschuldigd is (zie 1.6.).

Beoordeling - vooraf

4. Verweerder heeft de brief van eiser van 30 januari 2017 (zie 1.7.) opgevat als bezwaar gericht tegen de definitieve aanslagen voor de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013.

5. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van eiser van 30 januari 2017 een bezwaarschrift. De inhoud en uiterlijke kenmerken van de brief wijzen hier op. Ook de context waarin de brief geschreven is – eiser was middels invorderingsmaatregelen rond 20 januari 2017 bekend geworden me het bestaan van diverse aanslagen die hij nooit ontvangen had gedurende zijn verblijf in Duitsland – wijst op een bezwaarschrift. Tot slot heeft gemachtigde van eiser ter zitting verklaard dat deze brief als bezwaarschrift bedoeld was, en heeft gemachtigde van verweerder verklaard dat deze brief ook als zodanig opgevat is.

6. Gelet op de inhoud van de het bezwaarschrift is dit naar het oordeel van de rechtbank gericht tegen de definitieve aanslag 2010 en de nadere voorlopige aanslagen voor de jaren 2011, 2012 en 2013. Dit volgt met name uit het gegeven dat eiser bezwaar instelt naar aanleiding van invorderingsmaatregelen (zie 1.7 en 5.) welke betrekking hebben op deze aanslagen.

Beoordeling 2011, 2012 en 2013

7. Verweerder heeft ten aanzien van de jaren 2011, 2012 en 2013 uitspraken op bezwaar gedaan in de veronderstelling dat de bezwaren gericht waren tegen definitieve aanslagen. Omdat eiser geen bezwaar heeft ingesteld tegen de definitieve aanslagen kunnen de uitspraken op bezwaar niet in stand blijven. De rechtbank zal om deze reden de uitspraken op bezwaar ten aanzien van de jaren 2011, 2012 en 2013 vernietigen.

8. Het beroep is enkel om deze reden gegrond. Verweerder zal alsnog moeten beslissen op de bezwaren van eiser gericht tegen de voorlopige aanslagen voor de jaren 2011, 2012 en 2013. De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van eisers stelling dat de voorlopige aanslagen moeten vervallen.

Beoordeling 2010

9. Eiser heeft gemotiveerd gesteld dat hij de op 18 juli 2013 gedagtekende aanslag voor het jaar 2010 nimmer op zijn adres in Duitsland heeft ontvangen. De adressering van de aanslag ( [adres 2] , [postcode 2] [woonplaats 2] , Duitsland) is wel juist. Pas door invorderingsmaatregelen rondom 20 januari 2017 werd het bestaan van deze aanslag hem bekend. Een afschrift van de aanslag is begin maart 2017 door hem ontvangen, aldus eiser.

10. De rechtbank stelt voorop dat, nu eiser gemotiveerd stelt de aanslag niet op of rondom de dagtekening te hebben ontvangen, op verweerder de bewijslast met betrekking tot het tijdstip van de bekendmaking van de aanslag rust.

11. Verweerder heeft geen bewijs geleverd ten aanzien van het tijdstip van de bekendmaking van de aanslag. Gelet daarop kan voor de aanvang van de bezwaartermijn niet uitgegaan worden van de dagtekening van de aanslag. In dit geval moet uitgegaan worden van verzending op de dag voorafgaand aan de dag waarop eiser de aanslag in afschrift ontvangen heeft (zie ook Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930, overwegingen 3.3.4 en 3.3.5). De bezwaartermijn vangt dan de dag daarna aan. In dit geval betekent dit dat de bezwaartermijn begin maart 2017 is aangevangen.

12. Het bezwaarschrift (de brief van 30 januari 2017) is door verweerder op 1 februari 2017 ontvangen. Dat is voor de aanvang van de bezwaartermijn (zie 11.). Het bezwaar is daarom prematuur. Omdat de aanslag echter wel al tot stand was gekomen heeft dit geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het bezwaar (zie artikel 6:10, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht).

13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar daarom vernietigen en verweerder opdragen opnieuw een uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak.

14. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De niet-ontvankelijkverklaring van verweerder ziet ook op eisers bezwaar tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de aanslag 2010, heeft verweerder ook het bezwaar van eiser voor zover dit ziet op de heffingsrente ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Ook hierop zal verweerder dus opnieuw moeten beslissen.

Conclusie

15. De beroepen zijn gegrond.

16. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht – in elke zaak € 47 – vergoedt.

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding nu eiser daar niet om verzocht heeft.

Beslissing

LEE 19/2555 (IB/PVV 2010):

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op binnen 6 weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden;

LEE 19/2557 (IB/PVV 2011):

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van totaal € 47 aan eiser te vergoeden;

LEE 19/2558 (IB/PVV 2012):

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van totaal € 47 aan eiser te vergoeden;

LEE 19/2559 (IB/PVV 2013):

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van totaal € 47 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier, op 27 november 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

w.g. griffier w.g. rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel