Rechtbank Noord-Nederland, 01-10-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4212, AWB - 19 _ 993
Rechtbank Noord-Nederland, 01-10-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4212, AWB - 19 _ 993
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 1 oktober 2020
- Datum publicatie
- 22 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2020:4212
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:1083, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 993
Inhoudsindicatie
In geschil is de vraag hoe het correctiebeleid moet worden toegepast. De rechtbank leidt uit passages van het correctiebeleid af dat het gaat om een absolute grens van een bedrag aan te betalen belasting. De € 1000 inkomensgrens die ook genoemd wordt moet volgens de rechtbank niet als een harde, cumulatieve grens worden gezien, maar als maar als een hulpmiddel om te bepalen of er sprake is van overschrijding van een bedrag van meer dan € 450 aan na te vorderen belasting. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/993
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2013 met dagtekening 14 oktober 2017 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.964. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 153 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 januari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de navorderingsaanslag verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.990. De belastingrente heeft verweerder verminderd tot een bedrag van € 55.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2020. Eiser
heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde verweerder] . Ter zitting is het beroep gezamenlijk behandeld met de beroepen met zaaknummers 19/992 en 19/994. Laatstgenoemde beroepen heeft de gemachtigde ter zitting ingetrokken omdat partijen overeenstemming hebben bereikt.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser heeft op 1 oktober 2014 aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar een verzamelinkomen van € 13.884. Eiser heeft dit als volgt aangegeven:
Belastbaar loon € 24.520
Belastbaar inkomen uit eigen woning € 5.454 -/-
Inkomen box 1 voor persoonsgebonden aftrek € 19.066
Persoonsgebonden aftrek:
- Aftrek specifieke zorgkosten € 4.251
- Aftrek andere giften € 931
€ 5.182 -/-
Verzamelinkomen € 13.884
Met dagtekening 23 oktober 2014 is automatisch de definitieve aanslag IB/PVV 2013 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 13.884.
Met dagtekening 14 oktober 2017 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 opgelegd. Het verzamelinkomen is, met een correctie op de specifieke zorgkosten van € 2.149 en een correctie op ‘andere giften’ van € 931, nader vastgesteld op € 16.964. Het te betalen bedrag bedraagt € 1.293, inclusief € 153 aan belastingrente. Het verzamelinkomen is als volgt vastgesteld:
Belastbaar loon € 24.520
Belastbaar inkomen uit eigen woning € 5.454 -/-
Inkomen box 1 voor persoonsgebonden aftrek € 19.066
Persoonsgebonden aftrek:
- Aftrek specifieke zorgkosten € 2.102
- Aftrek andere giften € 0
€ 2.102 -/-
Verzamelinkomen € 16.964
Op 13 november 2017 heeft verweerder het bezwaar van de gemachtigde van eiser ontvangen.
Op 7 september 2018 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden.
Met dagtekening 29 januari 2019 is verweerder bij de uitspraak op het bezwaarschrift deels aan het bezwaar tegemoet gekomen en is het verzamelinkomen nader vastgesteld op € 14.990. Het verzamelinkomen is als volgt vastgesteld:
Belastbaar loon € 24.520
Belastbaar inkomen uit eigen woning € 5.454 -/-
Inkomen box 1 voor persoonsgebonden aftrek € 19.066
Persoonsgebonden aftrek:
- Aftrek specifieke zorgkosten € 4.076
- Aftrek andere giften € 0
€ 4.076 -/-
Verzamelinkomen € 14.990
Het verschil tussen het belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) zoals dat bij de uitspraak op bezwaar is vastgesteld en zoals dat was aangegeven, bedraagt € 1.106. De bij uitspraak op bezwaar verminderde navorderingsaanslag bedraagt - exclusief belastingrente - € 366.
De belastingdienst hanteerde ten tijde van het vaststellen van de navorderingsaanslag een intern correctiebeleid, met betrekking tot het wel of niet opleggen van (navorderings)aanslagen. Dit beleid (Versie 2.1, 30 maart 2011) gold als intern beleid en was niet bedoeld voor externe publicatie. In dit correctiebeleid is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
" 1. Context
In de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve correcties (op de grondslag) op te leggen, die slechts een “gering bedrag” aan te betalen belasting inhoudt. Hier kan gesproken worden van een bepaalde irritatiegrens bij belastingplichtige die invloed kan hebben op zijn compliant gedrag. Zeker als het “bedrag” voor de belastingplichtige in geen verhouding staat tot de administratieve gevolgen van de correcties.
Tevens moet ook in ogenschouw worden genomen, de verhouding tussen de kosten van het opleggen van een aanslag sec en de opbrengst. Hier zou kunnen worden tegengeworpen dat dit in strijd is met het rechtvaardigheids- en gelijkheidsbeginsel. Het rechtvaardigheidsbeginsel kan worden weerlegd met een verwijzing naar artikel 9.4 Wet IB 2001, waarin wettelijk is geregeld dat voor specifiek omschreven situaties, gekoppeld aan een bepaald bedrag, ook geen aanslag wordt opgelegd.
Een “correctiebeleid” dat uitsluitend uitgaat van een te betalen minimum bedrag aan belasting als resultante van een besluitvormingsproces, ongeacht de belastingplichtige/-schuldige, wordt niet in strijd geacht met het gelijkheidsbeginsel. Wel moet dat bedrag, ongeacht het middel, gekoppeld zijn aan een bepaald tijdvak.
2. Correctiebeleid
Een bedrag van niet meer dan € 225 kan als een “gering bedrag” beschouwd worden. Op basis hiervan geldt het volgende correctiebeleid:
1. Een te hanteren bedrag aan (minimaal) te betalen belasting naar aanleiding van correcties van € 225 per individuele belastingaanslag, dus per middel en belastingplichtige.
(…)
3. Het te hanteren bedrag bij een inkomenscorrectie bedraagt € 500;
4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden. Dit conform de toezegging in 2009 aan de Tweede Kamer in het kader van de discussie over het ‘nieuw feit’.
(…)
9. In die gevallen dat de belastingplichtige inspeelt op dit interne correctiebeleid is het mogelijk dat hiervan afgeweken kan worden. Bijvoorbeeld dat de belastingplichtige door het verstrekken van onjuiste gegevens inspeelt op het correctiebeleid.
(…)
Positief vanuit de fiscus gezien, resulterend in een aan de ontvanger te betalen of af te dragen bedrag. Positief hier ook in de zin van een positief saldo van positieve en negatieve correcties."
Geschil en beoordeling
Ter zitting is met partijen vastgesteld dat er over twee punten nog een geschil bestaat, waarover de rechtbank moet beslissen.
Ten eerste gaat het om de vraag hoe het correctiebeleid in dit geval precies moet worden toegepast. Eiser stelt dat de navorderingsaanslag vernietigd moet worden, nu het bedrag van de navordering in bezwaar is verlaagd en daardoor onder het in het correctiebeleid genoemde bedrag van € 450 uitkomt. Daarnaast wijst eiser hierbij op het doel en de strekking van het correctiebeleid. Eiser heeft er ook op gewezen dat hij over de jaren 2012, 2014 en 2015 na onderzoek door de inspecteur uiteindelijk zelfs extra geld heeft teruggekregen, meer nog dan eiser zelf had aangegeven in zijn aangifte. Eiser is dus een keurige belastingplichtige en het strookt niet met het doel en de strekking van het correctiebeleid om hem voor dit jaar dan toch een navorderingsaanslag op te leggen. Verweerder stelt dat, omdat het bedrag van de inkomenscorrecties boven de € 1.000 uitkomt, het correctiebeleid niet van toepassing is en er geen ruimte is voor een ruimhartiger toepassing van het correctiebeleid.
Ten tweede is - voor het geval het correctiebeleid niet aan navordering in de weg staat - tussen partijen nog in geschil of de aftrek specifieke zorgkosten met € 555 moeten worden verhoogd.
De rechtbank kijkt allereerst naar de vraag of het correctiebeleid juist is toegepast. Partijen zijn het erover eens dat er geen sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden. Het gaat dus alleen om de absolute grenzen van € 450 en € 1.000.
Er worden in het onderdeel '1. Context' van het correctiebeleid (zie. 1.8) twee doelstellingen genoemd: allereerst het wegnemen van irritatie bij de belastingplichtige (die een negatieve invloed kan hebben op zijn compliant gedrag) en ten tweede de efficiency aan de kant van de Belastingdienst (de verhouding tussen de kosten van het opleggen van de aanslag versus de opbrengst). Met deze twee doelstellingen moet rekening gehouden worden bij het toepassen en het interpreteren van het correctiebeleid. Daarom zal de rechtbank met dit in het achterhoofd kijken naar hoe het correctiebeleid moet worden uitgelegd (vgl. Hoge Raad 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1109).
Concreet gaat het om de uitleg van wat als eerste in lid 4 van onderdeel 2 staat: 'Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen) (…)'. Kort gezegd stelt eiser dat het stukje '(c.q. € 1.000 inkomen)' net zo goed kan worden doorgestreept, terwijl verweerder daarin een tweede, cumulatieve eis leest. Volgens verweerder geldt het correctiebeleid bij navorderingsaanslagen dus alleen als het bedrag van de navorderingsaanslag maximaal € 450 bedraagt EN als het inkomen met maximaal € 1.000 is gecorrigeerd. Het is duidelijk dat het bedrag van de navorderingsaanslag in dit geval wél onder de € 450 ligt, maar dat het inkomen met meer dan € 1.000 is gecorrigeerd (zie 1.7.).
Naar het oordeel van de rechtbank is het correctiebeleid toegeschreven op de toepassing van een absolute grens aan (extra) te betalen belasting. Al in de eerste zin wordt gesproken over ‘een “gering bedrag” aan te betalen belasting’. Ook daarna wordt consequent van een “bedrag” aan te betalen belasting gesproken en wordt nergens gerept van een bedrag aan inkomenscorrecties. Onder 'opbrengst' kan verder niets anders worden verstaan dan de (extra) belastingopbrengst.
Ook de volgende passage wijst er volgens de rechtbank duidelijk op dat het draait om een bedrag aan belasting en niet om een bedrag aan inkomenscorrecties (vet: rechtbank): “Het rechtvaardigheidsbeginsel kan worden weerlegd met een verwijzing naar artikel 9.4 Wet IB 2001, waarin wettelijk is geregeld dat voor specifiek omschreven situaties, gekoppeld aan een bepaald bedrag, ook geen aanslag wordt opgelegd.”
In artikel 9.4 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) gaat het ook over bedragen aan verschuldigde belasting.
Volgens de rechtbank is de belangrijkste zin uit onderdeel '1. Context' van het correctiebeleid (vet: rechtbank):
“Een “correctiebeleid” dat uitsluitend uitgaat van een te betalen minimum bedrag aan belasting als resultante van een besluitvormingsproces, ongeacht de belastingplichtige/-schuldige, wordt niet in strijd geacht met het gelijkheidsbeginsel.”
Uit deze passages leidt de rechtbank af dat het de opstellers van het correctiebeleid te doen is geweest om als absolute grens een bedrag aan te betalen belasting te bepalen, waar beneden niet wordt gecorrigeerd. Welk bedrag aan (extra) inkomen tot dat bedrag aan (extra) belasting heeft geleid, kon de opstellers niet zoveel schelen.
Tegen deze achtergrond ligt het volgens de rechtbank voor de hand dat de € 1.000 inkomensgrens die in lid 4 van onderdeel 2 van het correctiebeleid staat, alleen als praktisch handvat voor ambtenaren is bedoeld, om de toepassing van het correctiebeleid gemakkelijk(er) te maken. Gezien het feit dat het correctiebeleid als intern beleidsdocument is opgesteld, is het ook niet vreemd dat er zulke handvatten in het document genoemd worden.
Het gaat dus om de grens van € 450 aan belasting, maar het is niet altijd in één oogopslag duidelijk bij hoeveel meer belastbaar inkomen die grens bereikt wordt, terwijl dat ook nog van persoon tot persoon kan verschillen. In de praktijk zal die grens doorgaans wel bereikt worden bij een bedrag aan inkomenscorrecties van rond de € 1.000. Daarom kan dat bedrag goede diensten bewijzen in de uitvoeringspraktijk als vuistregel: loopt de navorderende inspecteur tegen posten aan die het inkomen met € 1.000 of meer verhogen, dan zit er een dikke kans in dat daarmee de grens van € 450 aan belasting wordt overschreden.
Ook het feit dat de € 1.000 inkomen in lid 4 van onderdeel 2 van het correctiebeleid tussen haakjes is geplaatst, wijst volgens de rechtbank op het ondergeschikte karakter.
De € 1.000 inkomensgrens moet volgens de rechtbank dus niet als een harde, cumulatieve grens worden gezien, maar als een hulpmiddel om te bepalen of er sprake is van overschrijding van een bedrag van meer dan € 450 aan na te vorderen belasting.
De grens voor het opleggen van een navorderingsaanslag ligt op grond van het correctiebeleid bij een bedrag van meer dan € 450 aan navordering en alleen deze grens is relevant.
6. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van cumulatieve voorwaarden. Het gelijk is aan eiser.
7. Ter zitting is met partijen besproken dat bij deze stand van zaken met betrekking tot het correctiebeleid de navorderingsaanslag vernietigd moet worden.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. Ter zitting, waarop ook de zaken van eiser met nummers 19/992 en 19/994 (over de jaren 2012 en 2014) zijn behandeld, is tussen partijen overeenstemming bereikt over de proceskostenvergoeding in alle drie de zaken, dus inclusief deze zaak met nummer 19/993. Deze overeenstemming houdt in dat de proceskostenvergoeding alleen in de andere zaken, over de jaren 2012 en 2014, wordt toegekend. Eiser heeft in deze zaak dus uitdrukkelijk afgezien van een proceskostenvergoeding. Hetzelfde heeft te gelden voor het verzoek met betrekking tot de immateriële schadevergoeding. Ook deze is in onderling overleg toegekend in alleen de zaken 19/992 en 19/994, terwijl eiser uitdrukkelijk heeft afgezien van een vergoeding in deze zaak. Onder toezegging van de toekenning van de proceskostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding betreffende de jaren 2012 en 2014 heeft eiser zijn beroepen in de zaken 19/992 en 19/994 ingetrokken. Dit alles betekent dat eiser in deze zaak geen proceskostenvergoeding en geen immateriële schadevergoeding toekomt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag;
- vernietigt de beschikking belastingrente;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van
mr. K. Kruizinga, griffier, op 1 oktober 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier w.g. rechter