Home

Rechtbank Noord-Nederland, 18-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2447, AWB - 20 _ 1184

Rechtbank Noord-Nederland, 18-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2447, AWB - 20 _ 1184

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
18 juni 2021
Datum publicatie
25 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:2447
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1184

Inhoudsindicatie

Eiseres drijft een onderneming in de vorm van een stichting. Sinds 2006 doet zij jaarlijks aangifte voor de Vpb. Op basis van artikel 6 lid 1 Vpb is een stichting van Vpb vrijgesteld indien de winst onder een bepaald maximum blijft. Er kan bij de inspecteur een verzoek worden gedaan om de vrijstelling niet toe te passen. Eiseres heeft nooit een dergelijk verzoek gedaan. Zowel eiseres als de Belastingdienst handelen al jaren alsof eiseres niet is vrijgesteld van Vpb. Eiseres heeft voor de jaren 2014 en 2015 aangifte Vpb gedaan naar een belastbare winst van respectievelijk € 101.948 negatief en € 59.047 negatief. In 2018 stelt de Belastingdienst zich voor de jaren 2014 en 2015 op het standpunt dat eiseres is vrijgesteld voor de Vpb. De Belastingdienst legt voor beide jaren een nihilaanslag op en stelt de verliezen bij beschikking eveneens vast op nihil. Eiseres verzuimt bezwaar te maken tegen de nihilaanslagen en de verliesbeschikkingen. Voor 2016 stelt de Belastingdienst zich op het standpunt dat eiseres weer belastingplichtig is voor de Vpb. Eiseres wil de verliezen uit voorgaande jaren verrekenen, maar de Belastingdienst laat de verrekening niet toe. Eiseres gaat hiertegen in beroep. De rechtbank oordeelt dat op grond van artikel 21a lid 3 Vpb rechtsmiddelen tegen een beschikking verliesverrekening uitsluitend betrekking kunnen hebben op de toepassing van de artikelen 20 en 20a Vpb. Dit betekent dat rechtsmiddelen tegen de (impliciete) beschikking verliesverrekening 2016 geen betrekking kunnen hebben op de omvang van de eerder door verweerder voor de jaren 2014 en 2015 vastgestelde verliezen. Eiseres had bezwaar moeten maken tegen de voor die jaren opgelegde aanslagen en verliesbeschikkingen. Deze staan nu onherroepelijk vast.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 20/1184

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde Belastingdienst] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2016 aan eiseres met dagtekening 21 juli 2018 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting (Vpb) ten bedrage van € 44.708 berekend naar een belastbaar bedrag van € 218.835. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 2.761 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 21 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres afgewezen.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2021. Namens eiseres is niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] . Omdat de griffier eiseres niet op de juiste wijze heeft uitgenodigd om ter zitting te verschijnen, heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.

De griffier heeft eiseres vervolgens opnieuw uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting dat heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Eiseres heeft zich op deze zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [kantoorgenoot] . Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres is een stichting die zich bezig houdt met kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.

1.2.

Eiseres is op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) belastingplichtig voor de Vpb.

1.3.

Vanaf het jaar 2006 heeft eiseres jaarlijks aangifte gedaan voor de Vpb.

1.4.

Eiser heeft voor het jaar 2012 aangifte Vpb gedaan naar een belastbaar bedrag van nihil. Naar aanleiding van deze aangifte heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemachtigde van eiseres en verweerder. Op 19 februari heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser een e-mail gestuurd, waarin – voor zover van belang – het volgende is geschreven:

Naar aanleiding van ons telefoongesprek heb ik onze administratie verzocht om een aanslag vennootschapsbelasting 2012 van [eiseres] als volgt aan te passen:

Belastbare winst 27.933

Te verrekenen verliezen (carry forward) 27.933 -/-

Belastbaar bedrag nihil

In de nieuwe aanslag is het belastbaar bedrag verminderd van € 27.933 naar nihil. Per 1 januari 2013 bedragen de verrekenbare verliezen € 8.948 in plaats van € 36.881.

1.5.

Verweerder heeft voor het jaar 2013 aan eiser een aanslag in de Vpb opgelegd berekend naar een belastbare winst van € 27.070 en – na verrekening van verliezen uit 2011 – naar een belastbaar bedrag van € 18.122.

1.6.

Eiseres heeft voor de jaren 2014 en 2015 aangifte Vpb gedaan naar een belastbare winst van respectievelijk € 101.948 negatief en € 59.047 negatief.

1.7.

Eiseres heeft voor het jaar 2016 aangifte Vpb gedaan naar een belastbare winst van € 218.835. Eiseres heeft in haar aangifte verliezen verrekend tot een bedrag van € 142.873 – zijnde een verlies van € 83.826 uit 2014 en een verlies van € 59.047 uit 2015 – waardoor het aangegeven belastbaar bedrag € 75.962 bedraagt.

1.8.

Bij brief van 20 april 2018 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiseres – voor zover van belang – de volgende mededeling gedaan:

Voor stichtingen of verenigingen is een vrijstelling opgenomen in artikel 6 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna Vpb). Deze vrijstelling geldt als:

-

de fiscale winst in een jaar niet meer is dan € 15.000, of;

-

de fiscale winst in een jaar en de daaraan voorafgaande vier jaar bij elkaar niet meer is dan € 75.000.

Op basis van deze informatie gaan wij er van uit dat de stichting voldoet aan deze voorwaarden voor de jaren 2014 en 2015.

Voor 2014 en 2015 hebt u een aangifte vennootschapsbelasting ingediend. Omdat er sprake is van een vrijstelling hebben wij voor 2014 en 2015 de belastbare winst en het belastbare bedrag vastgesteld op nihil, waarbij rekening is gehouden met eventuele voorheffingen. Deze aanslagen ontvangt u binnenkort.

Aangifte vennootschapsbelasting

Uit de door u ingediende aangifte 2016 blijkt dat deze aangifte boven de drempelbedragen uit komt en voldoet derhalve niet aan de voorwaarde(n) van artikel 6 Vpb. De stichting is derhalve aangifteplichtig voor dit jaar. De in de aangifte 2016 aangegeven te verrekenen verlies uit 2014 en 2015 is ten onrechte verrekend. Het belastbaar bedrag van 2016 hebben wij vastgesteld op € 218.835.

1.9.

Met dagtekening 5 mei 2018 heeft verweerder aan eiseres een aanslag Vpb voor het jaar 2014 opgelegd van € 0 en bij beschikking het verlies voor 2014 vastgesteld op € 0.

1.10.

Met dagtekening 12 mei 2018 heeft verweerder aan eiseres een aanslag Vpb voor het jaar 2015 opgelegd van € 0 en bij beschikking het verlies voor 2015 vastgesteld op € 0.

1.11.

Eiseres heeft tegen de onder 1.9. en 1.10. genoemde aanslagen en/of verliesbeschikkingen geen bezwaar gemaakt, zodat deze aanslagen en verliesbeschikkingen vast zijn komen te staan na het verstrijken van de bezwaartermijn.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag Vpb voor het jaar 2016 tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Meer specifiek richt het geschil zich op de vraag of eiseres verliezen uit voorgaande jaren mag verrekenen met de belastbare winst van 2016.

3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat bij het vaststellen van de aanslag Vpb voor het jaar 2016 ten onrechte geen verrekening van verliezen uit 2014 en 2015 is toegepast. Zowel eiseres als verweerder handelen al jaren alsof eiseres niet is vrijgesteld van de Vpb. Volgens eiseres is daarom geen afzonderlijk verzoek nodig om de vrijstelling niet toe te passen. Voorts is de onder 1.4. genoemde mail volgens eiseres aan te merken als een materiële beschikking in de zin van artikel 6, derde lid, van de Wet Vpb. Een dergelijke beschikking is namelijk vormvrij, aldus eiseres. Op grond van die beschikking had verweerder volgens eiseres de verliezen over 2014 en 2015 moeten vaststellen evenals dat gebeurde in de jaren ervoor. Eiseres beroept zich tevens op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiseres is er sprake van een duidelijke standpuntbepaling door verweerder, omdat verweerder structureel aan de toepassing van de vrijstelling van de Vpb voorbij is gegaan.

4. Verweerder is van mening dat er geen beschikking in de zin van artikel 6, derde lid, van de Wet Vpb ligt. Verweerder voert daartoe aan dat de onder 1.4. genoemde e-mail geen voor bezwaar vatbare beschikking is. Eiseres heeft ook nooit een verzoek gedaan om de vrijstelling niet toe te passen en verweerder kan een dergelijke beschikking niet zelf initiëren. Verweerder is van mening dat over de jaren 2012 en 2013 de wet door hem onjuist is toegepast. Volgens verweerder hadden de belastbare winst en het belastbaar bedrag bij een juiste wetstoepassing op nihil moeten worden vastgesteld.

5. De rechtbank overweegt als volgt. Hoofdstuk IV van de Wet Vpb regelt de verrekening van verliezen. Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de Vpb wordt een verlies verrekend met de belastbare winsten, van het voorafgaande jaar en de negen volgende jaren, mits het verlies door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.1 Artikel 20b, eerste lid, van de Wet Vpb bepaalt dat de inspecteur het bedrag van een verlies van een jaar vaststelt bij voor bezwaar vatbare beschikking (verliesbeschikking), gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over dat jaar. Als in enig jaar een verlies over een volgend jaar verrekend wordt met de belastbare winst van dat volgende jaar, dan moet op grond van artikel 21a, eerste lid, van de Wet Vpb, ook het bedrag van dat verrekende verlies worden vastgesteld door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking (beschikking verliesverrekening). Dit gebeurt gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag van dat jaar.

6. Met haar standpunt dat verweerder ten onrechte geen verliezen heeft verrekend met de vastgestelde belastbare winst voor het jaar 2016, komt eiseres in feite op tegen de bij de aanslag Vpb voor het jaar 2016 (impliciet) gegeven beschikking verliesverrekening, die (impliciet) inhoudt dat geen verliezen uit 2014 en 2015 worden verrekend. Met betrekking tot de jaren 2014 en 2015 zijn de verliezen van eiseres door verweerder bij verliesbeschikkingen van respectievelijk 5 en 12 mei 2018 vastgesteld op nihil. Tegen deze verliesbeschikkingen heeft eiseres geen bezwaar gemaakt, hetgeen betekent dat deze beschikkingen onherroepelijk vast zijn komen te staan na het verstrijken van de bezwaartermijn. Op grond van artikel 21a, derde lid, van de Wet Vpb kunnen rechtsmiddelen tegen een beschikking verliesverrekening uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van de artikelen 20 en 20a van de Wet Vpb. Dit betekent dat rechtsmiddelen tegen de (impliciete) beschikking verliesverrekening 2016 geen betrekking kunnen hebben op de omvang van de eerder door verweerder voor de jaren 2014 en 2015 vastgestelde verliezen. In dit beroep kan eiseres dus niet (meer), zoals zij wel wenst, de omvang van de vastgestelde verliezen voor de jaren 2014 en 2015 aan de orde stellen. Om de omvang van de voor de jaren 2014 en 2015 vastgestelde verliezen ter discussie te stellen, had eiseres bezwaar moeten maken tegen de (eerder) op grond van art. 20b, eerste lid, van de Wet Vpb vastgestelde aanslagen en verliesbeschikkingen voor deze jaren.

7. Eiseres heeft in dit verband ter zitting nog gesteld dat de verliezen uit 2014 en 2015 materieel wel bestaan, omdat er een beschikking is vastgesteld op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet Vpb en daarom verliesverrekening in 2016 wel mogelijk is. De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. Wat er verder ook zij van de stelling dat de verliezen materieel wel bestaan, zoals bij 5. overwogen kunnen enkel formeel bij beschikking vastgestelde verliezen worden verrekend.

8. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder 5. tot en met 7. heeft overwogen, volgt dat verweerder terecht geen verliezen uit 2014 en 2015 heeft verrekend met de belastbare winst voor het jaar 2016, omdat de verliesbeschikkingen voor de jaren 2014 en 2015 onherroepelijk vaststaan op nihil. De beroepsgronden van eiseres kunnen niet slagen en behoeven voor het overige geen behandeling.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel