Home

Rechtbank Noord-Nederland, 29-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2677, AWB - 20 _ 945

Rechtbank Noord-Nederland, 29-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2677, AWB - 20 _ 945

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
29 juni 2021
Datum publicatie
6 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:2677
Zaaknummer
AWB - 20 _ 945

Inhoudsindicatie

De heffingsambtenaar stuurt op 14 maart 2020 een aanmaning aan eiser in verband met onbetaalde aanslag parkeerbelasting. Eiser maakt via zijn gemachtigde bezwaar tegen de aanmaningskosten. De bezwaarbehandelaar belt de gemachtigde van eiser om te vragen op welke zaak het bezwaar betrekking heeft. Tijdens het telefoongesprek wordt duidelijk dat eiser de oorspronkelijke aanslag niet heeft ontvangen. Het bezwaar wordt toegewezen en er wordt een proceskostenvergoeding toegekend met een wegingsfactor 0,25. De gemachtigde van eiser is van mening dat de wegingsfactor onvoldoende is gemotiveerd en dat er een punt had moeten worden toegekend omdat het telefoongesprek is aan te merken als een hoorzitting. De rechtbank is van oordeel dat het telefoongesprek enkel heeft plaatsgevonden om te verifiëren op welk besluit het bezwaar ziet en dat er geen sprake is geweest van het uitwisselen van standpunten. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht een factor 0,25 heeft toegepast gelet op aard en omvang van het geschil (aanmaningskosten van € 7) en de arbeid die eisers gemachtigde heeft verricht.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 20/945

(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2019 met dagtekening 18 november 2019 aan eiser een aanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 63,90. Met dagtekening 14 maart 2020 heeft verweerder € 7,00 aanmaningkosten in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 21 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanmaningskosten verminderd tot € 0.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [medewerker Noordelijk Belastingkantoor] . De griffier heeft de gemachtigde van eiser bij aangetekende brief, verzonden op 18 mei 2021 op het door hem opgegeven adres onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Volgens het ‘Track & Trace-systeem’ van PostNL is de aangetekende brief op 20 mei 2021 bij de gemachtigde van eiser bezorgd. Gelet hierop, heeft de rechtbank vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op regelmatige wijze aan het adres van de gemachtigde van eiser is aangeboden.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Met dagtekening 18 november 2019 is aan eiser een aanslag parkeerbelasting opgelegd. Verweerder heeft met dagtekening 14 maart 2020 een aanmaning aan eiser gestuurd. Daarbij is een bedrag van € 7,00 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

1.2.

Eiser heeft via zijn gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de aanmaning. In zijn bezwaarschrift, door verweerder ontvangen op 19 maart 2020, schrijft eisers gemachtigde:

Hierdoor maakt ondergetekende bezwaar tegen de aanmaning met nummer 1020407269 en wordt hierbij [naam advieskantoor] gemachtigd, om het bezwaar verder af te handelen. Volgens deze beschikking zou mijn cliënt de kosten van de naheffingsaanslag niet hebben betaald. Ik verzoek u een kopie van de naheffingsaanslag aan mij toe te sturen, zodat deze bestudeerd kan worden en eventueel bezwaard kan worden en verder verzoek ik u om een kopie van het onderliggende dossier.

1.3.

Op 19 maart 2020 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de bezwaarbehandelaar van verweerder en de gemachtigde van eiser.

1.4.

Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 21 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar staat – voor zover van belang – het volgende:

Uit het met uw gevoerde telefoongesprek is gebleken dat uw cliënt de oorspronkelijke aanslag niet heeft ontvangen. (…)

Hierover delen wij u het volgende mee:

Uit een door ons ingesteld onderzoek achten wij de kans aanwezig dat uw cliënt de oorspronkelijke aanslag niet heeft ontvangen. Hierom zien wij reden de invorderingskosten af te boeken.

(…)

Proceskostenvergoeding

Wij hebben besloten de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand met een wegingsfactor van een kwart (1/4) punt te vergoeden. (…)

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de proceskostenvergoeding te laag is vastgesteld.

Ontvankelijkheid beroep

3. De rechtbank zal eerst de ontvankelijkheid van het beroep toetsen. Een beroep is ontvankelijk indien het tijdig is ingediend en ook aan de overige ontvankelijkheidsvereisten is voldaan.1 De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken.2 De termijn vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.3 De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 21 maart 2020. De rechtbank heeft het beroep van eiser ontvangen op 20 maart 2020. Dat betekent dat het beroep voor het begin van de termijn is ingediend. Een beroep dat voor het begin van de termijn is ingediend – een zogenaamd prematuur beroep – is in beginsel niet-ontvankelijk, tenzij het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand gekomen was.4 Op de door eisers gemachtigde aan de rechtbank met het beroepschrift meegestuurde uitspraak op bezwaar staat een stempel met datum 20 maart 2020. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het goed kan zijn dat de uitspraak al voor datum dagtekening is verstuurd. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de uitspraak op bezwaar al op 20 maart 2020 door toezending was bekendgemaakt, zodat het beroep tijdig is ingediend. Eiser is ontvankelijk in zijn beroep.

Hoorzitting

4.1

Eiser stelt zich op het standpunt dat er twee punten hadden moeten worden toegekend. Volgens eiser heeft er een hoorzitting plaatsgevonden, omdat in het telefoongesprek is gevraagd om nadere informatie die hij heeft gegeven middels inhoudelijke argumenten.

4.2

Verweerder bestrijdt dat er een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Er is weliswaar een telefoongesprek geweest met de gemachtigde van eiser, maar dit gesprek is niet aangekondigd als een telefonisch hoorgesprek en ook zijn er geen inhoudelijke vragen gesteld over het bezwaar of onderliggende grieven. Het telefoongesprek had slechts tot doel om vast te stellen waartegen het bezwaar was gericht, omdat eiser nog een bezwaar had lopen.

4.3

De rechtbank dient te beoordelen of het telefoongesprek van 19 maart 2020 moet worden aangemerkt als een hoorzitting in de zin van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het verschijnen ter hoorzitting als bedoeld in de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Volgens vaste rechtspraak5 kan een telefonische hoorzitting worden gelijkgesteld met het verschijnen ter hoorzitting, als deze wijze van horen zich inhoudelijk niet onderscheidt van een hoorzitting, afgezien van de lijfelijke aanwezigheid. Een van de uitgangspunten daarbij is dat het onderwerp van geschil op de hoorzitting aan de orde komt en dat partijen hun standpunten kenbaar maken.

4.4

Vaststaat dat verweerder het telefoongesprek met de gemachtigde van eiser niet heeft aangekondigd als een telefonisch hoorgesprek. Ter zitting heeft verweerder onder meer verklaard dat de zin “Uit het met uw gevoerde telefoongesprek is gebleken dat uw cliënt de oorspronkelijke aanslag niet heeft ontvangen” en de daaraan verbonden conclusie dat het bezwaar gegrond is, ongelukkig in de uitspraak op bezwaar is terechtgekomen. Er is volgens verweerder niet over de inhoud gesproken, maar verweerder heeft meteen gezien dat de naheffingsaanslag niet was verzonden toen hem was gebleken dat het bezwaar daarop zag. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op hetgeen verweerder ter zitting heeft aangevoerd, het telefoongesprek enkel heeft plaatsgevonden om te verifiëren op welk besluit het bezwaar ziet en dat er geen sprake is geweest van het uitwisselen van standpunten. Het telefoongesprek kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet op één lijn worden gesteld met het verschijnen ter hoorzitting. De beroepsgrond van eiser kan niet slagen.

Wegingsfactor

5.1

Eiser is van mening dat een ongemotiveerde wegingsfactor van 0,25 schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur oplevert, waardoor het besluit niet in stand kan blijven.

5.2

Ter zake van de wegingsfactor is verweerder van mening dat het gaat om een pro forma bezwaar dat slechts ziet op de aanmaningkosten en dat daarom een wegingsfactor van 0,25 terecht is.

5.3

De rechtbank stelt voorop dat verweerder zelfstandig – op grond van een eigen waardering – dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt.6 Het gewicht van een zaak moet worden beoordeeld naar aard, belang en ingewikkeldheid en omvang van de in het kader van de verleende rechtsbijstand te verrichten werkzaamheden.

5.4

De rechtbank overweegt dat verweerder eisers gemachtigde heeft gebeld op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift om hem, zoals verweerder ter zitting geloofwaardig heeft verklaard, te vragen op welk besluit het bezwaar ziet. Daarop heeft eisers gemachtigde te kennen gegeven dat het bezwaar ziet op de aanmaning en dat eiser niet weet op welke aanslag de aanmaning ziet. Verweerder heeft toen meteen in zijn systeem gezien dat de naheffingsaanslag – waar de aanmaning betrekking op had – niet is verstuurd en dat de aanmaning dus niet verstuurd had mogen worden. Verweerder heeft het vervolgens, zo begrijpt de rechtbank, niet nodig gevonden om eiser het bezwaarschrift te laten aanvullen, maar heeft op dezelfde dag het bezwaar toegewezen en de aanmaningskosten afgeboekt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op aard en omvang van het geschil (aanmaningskosten van € 7) en de arbeid die eisers gemachtigde in verband met het bezwaarschrift, dat in feite nog niet veel meer was dan een pro forma bezwaarschrift, heeft verricht, terecht een factor 0,25 (zeer licht) heeft toegepast. De beroepsgrond faalt.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel