Rechtbank Noord-Nederland, 30-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2706, AWB LEE - 20 _ 3455
Rechtbank Noord-Nederland, 30-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2706, AWB LEE - 20 _ 3455
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 30 juni 2021
- Datum publicatie
- 7 juli 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2021:2706
- Zaaknummer
- AWB LEE - 20 _ 3455
Inhoudsindicatie
De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht belastingrente in rekening heeft gebracht.
Dat verweerder circa een jaar na het ontvangen van de aangifte pas een vragenbrief stuurt maakt dat niet anders.
De rechtbank heeft wel begrip voor eiseres haar standpunt dat de hoogte van de belastingrente in vergelijking met de huidige marktrente (erg) hoog is. Dat kan er echter niet toe leiden dat geen belastingrente in rekening mag worden gebracht. Aan de belastingrente ligt geen compensatiegedachte ten grondslag. De hoogte van de rente is een bewuste keuze van de wetgever geweest.
Eiseres haar beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt ook niet. Het door eiseres gestelde andere geval is naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3455
en
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2017 aan eiseres met dagtekening 14 december 2019 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.001.628. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 11.526 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [middellijk bestuurder van eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand verweerder] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Verweerder heeft voor het jaar 2017 aan eiseres met dagtekening 16 juni 2018 een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag € 1.637.531.
Op 28 juni 2018 is door de belastingadviseur van eiseres de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 ingediend. Uit de aangifte volgt een belastbaar bedrag van € 1.634.428.
Verweerder heeft bij besluit met dagtekening 14 juli 2018 de voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag € 1.634.428.
Bij brief van 6 augustus 2019 heeft verweerder eiseres vragen gesteld over haar aangifte. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Waardeveranderingen (im)materiële vaste activa
4. Stukken waaruit aannemelijk wordt dat de goodwill geen waarde meer vertegenwoordigt.”
Bij brief van 30 september 2019 heeft de belastingadviseur van eiseres inhoudelijk gereageerd op de vragenbrief.
Bij brief van 24 oktober 2019 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld voornemens te zijn om bij het opleggen van de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 van de aangifte af te wijken. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Gelet op de bepaling van artikel 3.30, tweede lid, Wet IB 2001 zal ik bij het opleggen van de aanslag nog wel rekening houden met 10% afschrijving op de goodwill. De afschrijving bedraagt dan € 40.800 (10% x € 408.000).
Gelet op het vorenoverwogene ben ik voornemens met een bedrag ad € 367.200 (€ 408.000 -/- € 40.800) af te wijken van de aangifte vennootschapsbelasting 2017.”
Bij brief van 6 november 2019 heeft de belastingadviseur van eiseres inhoudelijk gereageerd op de aankondiging van de voorgenomen afwijking van de aangifte.
Bij brief van 26 november 2019 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat hij bij het opleggen van de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 af zal wijken van de aangifte van eiseres. De voorgenomen afwijking is conform hetgeen opgenomen in de brief van verweerder van 24 oktober 2019.
Verweerder heeft met dagtekening 14 december 2019 de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 vastgesteld berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.001.628. De verschuldigde belasting is € 490.406. Na verrekening van de voorlopige aanslag resteert een te betalen bedrag van € 91.800 aan belasting. Verweerder heeft over het nog te betalen bedrag € 11.526 aan belastingrente in rekening gebracht. Op de aanslag is het volgende vermeld over de belastingrente: