Home

Rechtbank Noord-Nederland, 02-02-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:293, AWB - 19 _ 4036

Rechtbank Noord-Nederland, 02-02-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:293, AWB - 19 _ 4036

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
2 februari 2021
Datum publicatie
13 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:293
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4036

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat het perceel grond een tot de eigen woning behorende aanhorigheid is.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 19/4036

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 2 februari 2021 in de zaak tussen

en

(gemachtigde: [medewerker Belastingdienst] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 20 april 2019 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.612. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 37 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is gezamenlijk behandeld met deze zaak de IB/PVV-zaak (19/4038) van eisers echtgenote [echtgenote] alsmede de overdrachtsbelasting-zaken (19/4037 en 19/4039) van eiser en zijn echtgenote. In verband met de behandeling van de zaken van eisers echtgenote, is zij ook ter zitting verschenen. Namens verweerder is verder [medewerker Belastingdienst] ter zitting verschenen in verband met de behandeling van de overdrachtsbelasting-zaken.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser is gehuwd met [echtgenote] .

1.2.

Bij notariële akte van 1 mei 2015 is aan eiser en zijn echtgenote een perceel grond met woning en verdere aanhorigheden gelegen aan de [a-weg #] te [B] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] , ter grootte van twee hectare en zesenveertig are, geleverd tegen een koopprijs van € 545.000. In de notariële akte, waarin eiser en zijn echtgenote zijn aangeduid als ‘comparanten sub 2’ staat onder het kopje ‘overdrachtsbelasting’ vermeld:

Ter berekening van de verschuldigde overdrachtsbelasting verklaren de comparanten sub 2 dat een gedeelte van de bij de woning behorende grond ter grootte van twee hectaren niet is te kwalificeren als behorende bij de woning maar als cultuurgrond/weiland. Conform het door [taxateur] te [B] op twee april tweeduizend vijftien opgestelde taxatierapport stellen zij dat de waarde daarvan tachtigduizend euro (€ 80.000,00) bedraagt.

Volgens de (verbeterde) afrekening van de notaris is 2% overdrachtsbelasting berekend over € 465.000 en 6% overdrachtsbelasting over € 80.000.

1.3.

Eiser en zijn echtgenote hebben ten behoeve van het verkrijgen van een (hypothecaire) financiering aan taxateur [taxateur] de opdracht gegeven om de marktwaarde van de bij 1.2. bedoelde onroerende zaak (de onroerende zaak) te taxeren per waardepeildatum 27 juli 2016. Volgens een op 11 augustus 2016 uitgebracht taxatierapport heeft deze taxateur de marktwaarde op deze waardepeildatum getaxeerd op € 735.000. In onderdeel ‘N. NADERE MEDEDELINGEN’ van dit taxatierapport staat bij de berekening van de waarde:

Grond:

1.000 m² x € 150,-- = 150.000,--

23.600 m² x € 4 = 94.400,-- ”.

1.4.

Eiser is sinds 30 april 2014 enig aandeelhouder en bestuurder van [X] Holding B.V. Deze vennootschap is enig aandeelhouder en bestuurder van [Y] B.V. Een onderdeel van de activiteiten van deze vennootschap is ‘ [paardenactiviteiten] ’. Eiser en zijn echtgenote houden zowel privé als zakelijk enkele sportpaarden.

1.5.

In opdracht van verweerder heeft rijkstaxateur [rijkstaxateur] de aanvaardbaarheid van de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak onderzocht met onder meer als reden de splitsing van de koopsom. Hiervan is op 12 februari 2018 een taxatierapport opgemaakt. In dit taxatierapport staat ten aanzien van de verdeling: “Woonfunctie en aanhorigheden (box 1 vs box 3”:

Taxateur heeft de splitsing per waarde peildatum 1-5-2015 voor wat betreft het deel aanhorig/niet-aanhorig als volgt gelegd.

Weidegrond a 17.000 m² wordt als niet aanhorig bij de woning beschouwd. Het restant, circa 7.600 m² met woonboerderij en overige opstallen waaronder paardenstal, rijbak en stapmolen is aanhorig bij de woonfunctie. Echter, hier wordt een deel zakelijk van gebruikt. Zie situatie 2.

Splitsing koopsom:

- Niet-aanhorige cultuurgrond, 17.000 m² a € 5,- = € 85.000,-

(16%)

- Woonhuis met aanhorigheden = € 460.000,- (84%)

Opmerking: werkelijke waarde cultuurgrond ligt rond de € 5,5 a 6.- per m² in de directe omgeving. Hieruit blijkt dat men e.e.a. redelijk netjes heeft aangekocht. Dit blijkt tevens uit de taxatie van [taxateur] ! Nogmaals: taxateur splitst in dit geval alleen de koopsom.

In het taxatierapport is bij deze tekst een luchtfoto afgedrukt van de situatie. Volgens die foto is de 17.000 m² grond achter de woning gelegen en betreft dit een perceel grasland.

1.6.

Eiser en zijn echtgenote hebben voor de aankoop van de onroerende zaak € 628.770 geleend bij de ABN AMRO Bank. Zij hebben over deze lening in 2015 een bedrag van € 13.957 aan rente betaald. Daarnaast hebben zij ter zake van deze lening een bedrag van € 365 bouwdepotrente ontvangen. Deze rente (per saldo € 13.592) en de kosten van de geldlening (€ 3.968) hebben eiser en zijn echtgenote als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning in aanmerking genomen.

1.7.

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 heeft verweerder overeenkomstig het bij 1.5. bedoelde taxatierapport zich op het standpunt gesteld dat het perceel grond van 17.000 m² niet als een aanhorigheid van de eigen woning kan worden aangemerkt. Verweerder heeft daarom met betrekking tot de onroerende zaak een bedrag van € 85.000 niet als eigenwoningschuld aangemerkt. Dit heeft geleid tot een correctie van de in aftrek gebrachte eigenwoningrente met een bedrag van € 1.738. Deze correctie had volgens verweerder eigenlijk op een hoger bedrag moeten worden berekend.

1.8.

In verband met de verdeling van de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning tussen eiser en zijn echtgenote, heeft verweerder van de correctie van € 1.738 een bedrag van € 74 aan eiser toegerekend.

Geschil en beoordeling

2.1.

In geschil is primair het antwoord op de vraag of eiser en zijn echtgenote de volledige rente over de bij 1.6. bedoelde lening als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning in aanmerking mogen nemen. Het draait hierbij om het antwoord op de vraag of het perceel grond van 17.000 m² dient te worden aangemerkt als een tot de eigen woning behorende aanhorigheid.

2.2.

Subsidiair is in geschil het antwoord op de vraag of de correctie van verweerder moet worden verminderd. Hierbij is aan de orde het antwoord op de vraag of de waarde van het perceel grond van 17.000 m² dient te worden vastgesteld op € 80.000 of € 85.000.

3.1.

Eiser stelt dat het perceel grond van 17.000 m² dient te worden aangemerkt als een tot de eigen woning behorende aanhorigheid. Eiser voert aan dat hij volgens de notaris niet over de hele koopsom 2% overdrachtsbelasting mocht betalen, maar alleen over maximaal 5.000 m² grond. Daarom is in het koopcontract 2 hectare grond apart gezet. Echter, eiser en zijn echtgenote waren onvoldoende ter zake kundig en wisten daarom niet dat deze splitsing in het koopcontract ook tot gevolgen voor de inkomstenbelasting zou leiden. Eiser voert verder aan dat sprake is van één kadastraal perceel. Het is een geheel aansluitend en omheind perceel. Eiser beschouwt het stuk grasland als zijn achtertuin. Vanaf het begin aan is het de intentie van eiser en echtgenote geweest om die achtertuin ook steeds meer als zodanig in te richten. Eiser wijst erop dat hij en zijn echtgenote direct na de aankoop van de onroerende zaak twee overkappingen, die bij hun oude woning vandaan kwamen, aan het begin van het grasland hebben geplaatst. Verder hebben eiser en zijn echtgenote steeds het gras gemaaid en heeft er een paaltje op gestaan dat door de kinderen werd gebruikt voor schietoefeningen. Eiser ontkent dat hun paarden van dit grasland gebruik maakten. Eiser stelt verder dat hij en zijn echtgenote met een hovenier een plan hebben opgesteld voor de verdere inrichting van de achtertuin, inclusief het verharden van het pad vanaf de achteringang aan de [c-straat] . Eiser en zijn echtgenote hebben er echter voor gekozen om hun geld eerst te investeren in het opknappen van de woning. Ter zitting hebben eiser en zijn echtgenote verklaard dat sinds vorig jaar een vijver in het perceel grond is aangelegd.

3.2.

Verweerder betwist eisers stelling dat het perceel grond van 17.000 m² dient te worden aangemerkt als een tot de eigen woning behorende aanhorigheid. Verweerder wijst hierbij op de notariële akte, waarin ten aanzien van de overdrachtsbelasting is verklaard dat 2 hectare grond niet behoort tot de woning, maar dient te worden gekwalificeerd als cultuurgrond/weiland. Daarnaast verwijst verweerder naar het taxatierapport van de rijkstaxateur. Op de in het taxatierapport opgenomen foto’s is duidelijk te zien dat sprake is van een weiland. Dit is tevens te zien op een luchtfoto van Google Maps (bijlage 13 bij het verweerschrift).

3.3.

Artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt:

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen als bedoeld in artikel 1, onder l, van de Wet op de huurtoeslag, of een gedeelte van een gebouw, een schip of een woonwagen, met de daartoe behorende aanhorigheden, voorzover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van:

(…).

3.4.

Volgens vaste jurisprudentie is sprake is van een aanhorigheid als een perceel behoort bij de eigen woning, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is1.

3.5.

De rechtbank overweegt dat met betrekking tot aftrekbare kosten de bewijslast op de belastingplichtige rust. Dat brengt in dit geval mee dat op eiser de last rust om aannemelijk te maken dat hij de volledige rente over de bij 1.6. bedoelde lening (naar rato van de door hem en zijn echtgenote gekozen verdeling) als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning in aanmerking mag nemen. Dit komt erop neer dat het aan eiser is om tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder aannemelijk te maken dat het perceel grond van 17.000 m² dient te worden aangemerkt als een tot de eigen woning behorende aanhorigheid in de zin van hetgeen bij 3.4. is overwogen.

3.6.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan zijn bewijslast voldaan. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat uit de notariële akte van levering volgt dat eiser en zijn echtgenote bij de levering van de onroerende zaak expliciet hebben verklaard dat 2 hectare grond “niet is te kwalificeren als behorende bij de woning maar als cultuurgrond/weiland”. Ter onderbouwing van zijn stelling dat deze verklaring ten aanzien van 17.000 m² van deze 2 hectare grond (achteraf) gezien niet juist is dan wel na de datum van aankoop tot het einde van het jaar 2015 haar gelding heeft verloren, heeft eiser onvoldoende (concreet) bewijs aangevoerd. Ter zitting heeft eiser weliswaar onbestreden verklaard dat direct na de aankoop van de onroerende zaak twee overkappingen aan het begin van het grasland zijn geplaatst, maar hij heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat deze zijn geplaatst op die 17.000 m² grond. De rechtbank is voorbij gegaan aan eisers stelling dat hij en zijn echtgenote een plan hadden opgesteld om deze grond verder als achtertuin in te richten, omdat hij daarvan geen enkel bewijs heeft overgelegd.

3.7.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht het perceel grond van 17.000 m² niet heeft aangemerkt als een tot de eigen woning behorende aanhorigheid. Dit brengt mee dat eiser niet de volledige rente over de bij 1.6. bedoelde lening (naar rato van de gekozen verdeling) als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning in aanmerking mag nemen.

4.1.

Eiser stelt dat de waarde van het perceel grond van 17.000 m² € 80.000 bedraagt. Hij stelt dat hij twee keer de waarde door een makelaar heeft laten bepalen. Beide keren kwam de makelaar/beëdigd taxateur uit op een waardering van € 4 per m². Eiser wijst erop dat het laatste taxatierapport, zijnde het bij 1.3. bedoelde rapport, is opgesteld ten behoeve van de bank. In dat verband bestond eerder behoefte aan een hogere dan een lagere waarde.

4.2.

Verweerder stelt dat volgens de rijkstaxateur geraadpleegde referenties de waarde van vergelijkbare grond tussen de € 5,5 en € 6 per m² ligt. Nu de rijkstaxateur is uitgegaan van € 5 per m² is de gehanteerde waarde voor de 17.000 m² grond van € 85.000 volgens de taxateur niet te hoog.

4.3.

Zoals de rechtbank bij 3.5. heeft overwogen, rust bij aftrekbare kosten de bewijslast op eiser. De rechtbank overweegt dat eiser een groter deel (€ 5.000 meer) van de lening als eigenwoningschuld wil aanmerken, waardoor hij een hoger bedrag aan aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning in aanmerking kan nemen. Nu eiser daartoe stelt dat de waarde van de 17.000 m² € 80.000 bedraagt, rust naar het oordeel van de rechtbank op hem de bewijslast van deze stelling. De rechtbank overweegt dat verweerder deze stelling gemotiveerd heeft betwist onder verwijzing naar het bij 1.5. bedoelde taxatierapport, waarin is verwezen naar de waarde van cultuurgrond die in de directe omgeving ligt. Uit het taxatierapport van eiser valt daarentegen niet op te maken hoe de waarde van de grond is bepaald. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aan zijn bewijslast heeft voldaan.

4.4

Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij de berekening van zijn correctie inzake de aftrekbare kosten van de eigen woning terecht is uitgegaan van de waarde van € 85.000 voor het perceel grond van 17.000 m². De rechtbank wijst eiser er hierbij op dat verweerder, zoals vermeld bij 1.7., bij deze berekening in het voordeel van eiser en zijn echtgenote een rekenfout heeft gemaakt.

5. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier, op 2 februari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

w.g.griffier

w.g. rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel