Home

Rechtbank Noord-Nederland, 04-10-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4378, LEE 20/1449 en 21/1390

Rechtbank Noord-Nederland, 04-10-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4378, LEE 20/1449 en 21/1390

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
4 oktober 2021
Datum publicatie
14 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:4378
Zaaknummer
LEE 20/1449 en 21/1390

Inhoudsindicatie

De rechtbank is niet gebleken dat voor de in de Verordening opgenomen beperking van het heffingsgebied en het onderscheid in tarifering een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. De Verordening moet verbindende kracht worden ontzegd.

Uitspraak

Zittingsplaats Leeuwarden

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 20/1449 en LEE 21/1390

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 4 oktober 2021 in de zaken tussen

[eiser] , tevens handelend onder de naam [naam winkel], te [plaats] , eiser

(gemachtigde: C.H.M. Veenbrink),

en

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

LEE 20/1449

Verweerder heeft voor het jaar 2019 met dagtekening 31 oktober 2019 aan eiser een aanslag reclamebelasting opgelegd ten bedrage van € 276.

Bij uitspraak op bezwaar van 21 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

LEE 21/1390

Verweerder heeft voor het jaar 2020 met dagtekening 30 november 2020 aan eiser een aanslag reclamebelasting opgelegd ten bedrage van € 276.

Bij uitspraak op bezwaar van 8 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

In de zaken LEE 20/1449 en LEE 21/1390

Eise heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021. Op de zitting zijn de zaken LEE 20/1449 en LEE 21/3190 gevoegd behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] .

Overwegingen

Feiten

1.1.

Eiser exploiteert een [winkel] met de naam [naam winkel] (de winkel). De winkel is gevestigd op [adres] te [plaats] .

1.2.

Tussen partijen is eerder een procedure gevoerd naar aanleiding van een aanslag reclamebelasting over het jaar 2014. Deze procedure heeft geleid tot een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 oktober 2018.1 Het gerechtshof heeft de aan die aanslag ten grondslag liggende verordening onverbindend verklaard en de aan eiser opgelegde aanslag reclamebelasting 2014 vernietigd. Het gerechtshof heeft daartoe het volgende overwogen:

4.6 De heffingsambtenaar heeft zich dienaangaande beperkt tot de algemene stellingen dat de opbrengst volledig ten goede komt aan het ondernemersfonds, dat de gelden moet besteden aan evenementen in de binnenstad van Harlingen, dat op de besteding van de gelden toezicht wordt gehouden door een Raad van Toezicht, die bestaat uit vertegenwoordigers van de ondernemersverenigingen en uiteindelijk de gemeente, en dat de gemeente daarom in redelijkheid mag uitgaan van de veronderstelling dat de opbrengst van de reclamebelasting in zijn algemeenheid aan alle ondernemers in de binnenstad van Harlingen tot profijt zal strekken, waarbij de ondernemers in het winkelkerngebied het meest baat hebben van de activiteiten.

4.7

De heffingsambtenaar heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van evenvermelde stellingen. Hij heeft aldus geen inzicht gegeven in de totstandkoming van de Verordening en in de overwegingen die aan de daarin gemaakte keuzen betreffende zonering en tarifering ten grondslag hebben gelegen, en evenmin in de wijze waarop na invoering van de belasting uitvoering is gegeven aan de besteding van de opbrengst ervan. Zo ontbreekt een begroting op basis waarvan de Verordening en de tarieven voor de reclamebelasting binnen die Verordening zijn vastgesteld, en een overzicht van de uit het ondernemersfonds verrichte activiteiten, de kosten die daarmee waren gemoeid en een inzicht in de mate waarin de ondernemers in de gemeente - naar gelang hun pand in zone A, zone B, of buiten die zones gelegen is - profijt hebben gehad van die activiteiten. De heffingsambtenaar heeft ter zitting erkend dat zodanige stukken bestaan, doch heeft deze niet in het geding gebracht. Die stukken dienen te worden aangemerkt als de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die de heffingsambtenaar op grond van die wettelijke bepaling in het geding had dienen te brengen. Nu hij dat heeft verzuimd, kan het Hof daaruit op de voet van artikel 8:31 van de Awb de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.

4.8

Gelet op het vorenstaande, mede in het licht van laatstvermeld artikel, is de heffingsambtenaar niet geslaagd in het leveren van het van hem verlangde bewijs. Dit brengt mee dat aan de Verordening verbindende kracht moet worden ontzegd en dat de aanslag dient te worden vernietigd.

1.2.

De gemeenteraad van de gemeente Harlingen heeft bij besluit van 25 september 2019 de Verordening op de heffing en de invordering van de reclamebelasting 2019 (hierna: de Verordening) vastgesteld. In de Verordening is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:

“Artikel 2 Belastbaar feit

Artikel 3 Belastingplicht

Beslissing

Rechtsmiddel