Home

Rechtbank Noord-Nederland, 23-12-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:5454, AWB - 20 _ 2909

Rechtbank Noord-Nederland, 23-12-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:5454, AWB - 20 _ 2909

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
23 december 2021
Datum publicatie
17 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:5454
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2909

Inhoudsindicatie

Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning per 1 januari 2019. Vaststaat dat verweerder in bezwaar heeft verzuimd om bij het vaststellen van de WOZ-waarde een bedrag van € 2.500 aan zogenaamde ‘rompslompschade’ in mindering te brengen. Om die reden is het beroep gegrond. Verweerder heeft met de overgelegde waardematrix en de daarop gegeven toelichting, aannemelijk gemaakt dat de door hem in beroep voorgestane waarde van de woning niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op de waardepeildatum. Verder staat vast dat in de bij beschikking van 29 februari 2020 vastgestelde waarde van de woning geen rekening is gehouden met aardbevingsschade, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank niet het gevolg van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Verweerder heeft alle huiseigenaren in de gemeente aangeschreven met het verzoek eventuele aardbevingsschade voor 1 januari 2020 bij de gemeente te melden, zodat daarmee bij het vaststellen van de WOZ-waarde rekening zou kunnen worden gehouden. Ook middels een publicatie in de lokale huis-aan-huiscourant en een bericht op de website van de gemeente zijn de inwoners op het gemeentelijke beleid en de mogelijkheid tot het melden van aardbevingsschade geattendeerd. Daarmee heeft verweerder de zorgvuldigheid betracht die bij het voorbereiden van de WOZ-beschikkingen van hem mocht worden verwacht.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 20/2909

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

(gemachtigden: H.A. Huizinga en J. Schokker),

en

(gemachtigden: [gemachtigde A] en [gemachtigde B] ).

Procesverloop

Bij besluit van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019, vastgesteld voor het kalenderjaar 2020 op € 353.000.

Bij uitspraak op bezwaar van 16 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de waarde van de woning verminderd tot € 348.000.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, J. Schokker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

De woning is een in 2015 gebouwde vrijstaande woning met een dakkapel, een inpandige garage en een vrijstaande berging/schuur. De inhoud van de woning inclusief garage is 730m3. De kaveloppervlakte is 693 m2.

1.2.

Verweerder heeft met dagtekening 19 november 2019 een brief gestuurd aan eiser waarin onder meer het volgende staat:

Binnen onze gemeente hebben wij helaas ook te maken met aardbevingen als gevolg van gaswinning. Veel inwoners hebben daardoor schade aan hun woning en/of bedrijfspand. Deze schade kan van invloed zijn op de hoogte van de WOZ-waarde en de daarmee samenhangende onroerendezaakbelasting (OZB). Heeft u aardbevingsschade? Geef het aan ons door. Dan kan de gemeente bij de bepaling van de WOZ-waarde rekening houden met de aanwezige schade.

(…)

Als u het schadebedrag vóór 1 januari 2020 aan ons doorgeeft, dan kunnen wij het nog verwerken voordat u het aanslagbiljet 2020 ontvangt.

Geschil en beoordeling

2. Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning per

1 januari 2019. Eiser bepleit een waarde van € 310.000. Verweerder staat in beroep een waarde voor van € 345.000 waarbij rekening is gehouden met een aftrek van € 2.500 in verband met zogenaamde ‘rompslompschade’. Verder verschillen partijen van mening over de vraag of verweerder een kostenvergoeding had moeten toekennen voor de bezwaarfase.

Standpunten

3. Eiser voert aan dat de door verweerder gebruikte vergelijkingswoning aan [A-straat] 43 niet kan dienen als vergelijking, omdat deze woning niet op de markt is verkocht en de woning bovendien gedeeltelijk is ingericht als massagepraktijk. Verder voert eiser aan dat de dorpen [plaats] en [woonplaats] vergelijkbare dorpen zijn en dat verweerder in zijn waardematrix dezelfde grondwaarde zou moeten hanteren voor zowel de in [plaats] als de in [woonplaats] gelegen vergelijkingswoningen. Ten slotte is eiser van mening dat er ook voor de bezwaarfase een kostenvergoeding moet worden toegekend, omdat verweerder het bezwaar gegrond heeft verklaard op basis van aanwezige aardbevingsschade en de oorspronkelijke WOZ-waarde niet in stand is gebleven.

4. Verweerder heeft ter onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarde verwezen naar de door hem in beroep overgelegde waardematrix met transactiecijfers van vier vergelijkingswoningen. Twee daarvan zijn in [woonplaats] gelegen, te weten [A-straat] 43 (verkocht op 29 maart 2019 voor € 320.000) en [B-straat] 10 (verkocht op 16 oktober 2018 voor € 174.500). De andere twee vergelijkingswoningen zijn gelegen in [plaats] , te weten [C-straat] 42 (verkocht op 29 maart 2019 voor € 320.000) en [D-straat] 20 (verkocht op 21 juni 2018 voor € 186.000). De laatste woning vindt verweerder geen geschikte referentiewoning, omdat deze veel kleiner is dan de woning van eiser en in een ander waardegebied is gelegen. Ter onderbouwing van de lagere grondwaarde in [plaats] heeft verweerder aangevoerd dat deze is vastgesteld op basis van de uitgifteprijs die de gemeente doorgeeft. Verweerder stelt verder dat er geen aanleiding is voor het toekennen van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat hij zorgvuldig heeft gehandeld door eiser per brief op de hoogte te brengen hoe en wanneer aardbevingsschade gemeld moest worden. Eiser heeft hier geen gehoor aan gegeven en de aardbevingsschade vervolgens pas in bezwaar aangevoerd. De rompslompschade is in de bezwaarfase abusievelijk niet in aftrek genomen. Volgens verweerder had dit telefonisch rechtgezet kunnen worden. Het om die reden instellen van beroep was volgens verweerder niet nodig en voor vergoeding van de kosten voor het verschijnen ter zitting is daarom geen plaats. Verweerder heeft uit zichzelf al een bedrag van € 525 aan eiser betaald als proceskostenvergoeding voor het indienen van het beroepschrift en heeft daarnaast ook het griffierecht van € 48 vergoed.

Bewijslast

5. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2019 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Als verweerder niet aan deze bewijslast voldoet, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, zal de rechter als regel de waarde zelf vaststellen.1

De waardebepaling

6. Tussen partijen staat vast dat verweerder abusievelijk in bezwaar heeft verzuimd om bij het vaststellen van de WOZ-waarde de rompslompschade in mindering te brengen. Reeds om die reden is het beroep van eiser dus gegrond.

7. Met inachtneming van punt 6. heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de door hem overgelegde waardematrix en de daarop gegeven toelichting, aannemelijk gemaakt dat de door hem in beroep voorgestane waarde van de woning niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op de waardepeildatum. De rechtbank overweegt daartoe dat ook als [A-straat] 43 en [D-straat] 20 als ongeschikte vergelijkingswoningen uit de waardematrix worden weggelaten er nog twee vergelijkingswoningen overblijven, die naar het oordeel van de rechtbank goed vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. Ook deze woningen onderbouwen voldoende de door verweerder voorgestane waarde. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder bij het bepalen van de waarde van de woning in de waardematrix ook voldoende rekening heeft gehouden met de aanwezige verschillen tussen deze twee vergelijkingswoningen en de woning. De rechtbank merkt hierbij nog op dat uit de waardematrix volgt dat de gecorrigeerde m³ prijs van de woning (€ 384) onder die van de vergelijkingswoningen (€ 391 en € 416) ligt. Dat verweerder ten aanzien van de vergelijkingswoning in [plaats] rekening heeft gehouden met een lagere grondprijs acht de rechtbank gerechtvaardigd, gelet op de omstandigheid dat [plaats] minder voorzieningen kent dan [woonplaats] .

Kosten bezwaarfase

8. Voor vergoeding van de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, is alleen plaats indien het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.2 Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het woord “herroepen” impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat geen recht op vergoeding.3

9. Bij het nemen van beschikkingen in het kader van de Wet WOZ behoort de heffingsambtenaar de normale zorgvuldigheid te betrachten en derhalve zijn geautomatiseerd verzamelde gegevens van onroerende zaken in zijn gemeente te vergelijken met alle relevante informatie die hij tot zijn beschikking heeft. Indien de heffingsambtenaar de bedoelde normale zorgvuldigheid niet betracht en als gevolg daarvan een te hoge beschikking neemt, is sprake van een aan die heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid.4

10. Vaststaat dat in de bij beschikking van 29 februari 2020 vastgestelde waarde van de woning geen rekening is gehouden met aardbevingsschade. Nu voormelde schade heeft geleid tot een waardevermindering van de woning, is de waarde bij beschikking te hoog vastgesteld. De rechtbank moet beoordelen of dit het gevolg is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.

11. De rechtbank stelt voorop dat de woning in aardbevingsgebied is gelegen en dat derhalve de aanmerkelijke kans bestond dat de woning op 1 januari 2020 aardbevingsschade had waarmee - gelet op het gemeentelijke beleid - rekening zou moeten worden gehouden. In een dergelijke situatie vereist een zorgvuldige besluitvorming dat voorafgaand aan het vaststellen van de WOZ-waarde onderzoek wordt gedaan naar de aanwezigheid en hoogte van deze aardbevingsschade. In dit geval heeft verweerder alle huiseigenaren in de gemeente aangeschreven met het verzoek eventuele aardbevingsschade voor 1 januari 2020 bij de gemeente te melden, zodat daarmee bij het vaststellen van de WOZ-waarde rekening zou kunnen worden gehouden. Ook middels een publicatie in de lokale huis-aan-huiscourant en een bericht op de website van de gemeente zijn de inwoners op het gemeentelijke beleid en de mogelijkheid tot het melden van aardbevingsschade geattendeerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee de zorgvuldigheid betracht die bij het voorbereiden van de WOZ-beschikkingen van hem mocht worden verwacht. Dat eiser niet heeft gereageerd, kan verweerder niet worden tegengeworpen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser niet heeft betwist de brief van 19 november 2019 te hebben ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank reikt de eis van een zorgvuldige besluitvorming niet zo ver dat verweerder gehouden is (ieder jaar) voorafgaand aan het vaststellen van de WOZ-waarde zelfstandig de schade als gevolg van aardbevingen van alle in de gemeente gelegen woningen te inventariseren.5 Van de inwoners mag worden gevraagd hierover gegevens te verschaffen.

12. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor bij 11. heeft overwogen, is geen sprake van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en heeft eiser geen recht op vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt. Dat betreft zowel de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als de in bezwaar gemaakte kosten voor een taxatie.

Conclusie

13. Nu in bezwaar geen rekening is gehouden met aftrek van de rompslompschade is het beroep gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vermindert de WOZ-waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2019 tot een bedrag van € 345.000.

Griffierecht

14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Proceskostenvergoeding

15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Zoals de rechtbank hiervoor onder 8. tot en met 12. heeft overwogen, heeft eiser geen recht op een kosten vergoeding voor de bezwaarfase. De kosten voor het beroep stelt de rechtbank overeenkomstig het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). De rechtbank volgt verweerder dus niet in zijn stelling dat geen aanleiding bestaat om voor het verschijnen ter zitting een punt toe te kennen. De rechtbank overweegt daartoe dat het Bpb als uitgangspunt kent dat er bij het bepalen van de kostenvergoeding een punt wordt toegekend ingeval een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent is verschenen op de zitting. De enkele omstandigheid dat de rechtbank overeenkomstig het door verweerder in beroep ingenomen standpunt beslist, en de door eiser overigens aangevoerde beroepsgronden verwerpt, vormt op zichzelf geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, derde lid, van het Bpb die aanleiding geeft desalniettemin voor het verschijnen ter zitting geen punt toe te kennen.6

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de waarde tot een bedrag van € 345.000;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier, op 23 december 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

de griffier is verhinderd w.g. rechter

te ondertekenen

Rechtsmiddel