Rechtbank Noord-Nederland, 16-02-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:565, 20/3044
Rechtbank Noord-Nederland, 16-02-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:565, 20/3044
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 16 februari 2021
- Datum publicatie
- 24 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2021:565
- Zaaknummer
- 20/3044
Inhoudsindicatie
beroep tegen het niet (tijdig) nemen van een beslissing op (massaal) bezwaar
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 20/3044 en 20/3046
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 16 februari 2021 in de zaken tussen
gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
Procesverloop
Met dagtekening 13 november 2018 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.571 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.198.
Eiser heeft bij brief van 27 december 2018, door verweerder op dezelfde dag ontvangen, bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017 in verband met de vermogensrendementsheffing van box 3.
In het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 7 juli 2018, nr. 2018-12775, Staatscourant 2018, nr. 39781, is een aanwijzing massaal bezwaar in de zin van artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gegeven voor bezwaarschriften tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2017 inzake de vermogensrendementsheffing.
Bij brief van 8 maart 2019 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn bezwaar
tegen de aanslag IB/PVV 2017 (1.2.) wordt meegenomen in de massaalbezwaarprocedure.
Eiser heeft bij brief van 16 augustus 2019, door verweerder op dezelfde dag
ontvangen, aan verweerder een ingebrekestelling gestuurd en verweerder gemaand om uitspraak op het onder 1.2. vermelde bezwaarschrift te doen.
Met dagtekening 12 december 2019 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.325 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.503.
Eiser heeft bij brief van 23 januari 2020, door verweerder op dezelfde dag ontvangen, bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2018 in verband met de vermogensrendementsheffing.
In het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 18 april 2019, nr. 2019-8322, Staatscourant 2019, nr. 23335, is een aanwijzing massaal bezwaar in de zin van artikel 25c van de AWR gegeven voor bezwaarschriften tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2018 inzake de vermogensrendementsheffing.
Bij brief van 29 januari 2020 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn
bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2018 (1.7.) wordt meegenomen in de
massaalbezwaarprocedure.
Eiser heeft bij brief van 30 april 2020, door verweerder op dezelfde dag
ontvangen, aan verweerder een ingebrekestelling gestuurd en verweerder gemaand om
uitspraak op het onder 1.7. vermelde bezwaarschrift te doen.
Bij brieven van 16 oktober 2020, ontvangen door de rechtbank op 20 oktober 2020, heeft eiser beroepen ingesteld vanwege het niet (tijdig) nemen van een beslissing op de onder 1.2. en 1.7. vermelde bezwaarschriften en heeft eiser de rechtbank verzocht de door verweerder verbeurde dwangsommen vast te stellen.
Bij brief van 23 oktober 2020, ontvangen door de rechtbank op 28 oktober 2020, heeft eiser in het beroep met zaaknummer 20/3044 een herziene versie van zijn beroepschrift ingediend.
Bij brief van 10 november 2020, ontvangen door de rechtbank op 12 november 2020, heeft eiser in de beroepen met de zaaknummers 20/3044 en 20/3046 desgevraagd een volmacht aan de rechtbank doen toekomen.
Bij brief van 1 december 2020, ontvangen door de rechtbank op 2 december 2020, heeft verweerder in de beroepen met de zaaknummers 20/3044 en 20/3046 verweerschriften ingediend.
Overwegingen
Feiten
2. De rechtbank stelt de feiten vast zoals die onder het procesverloop zijn opgenomen.
Geschil en beoordeling
3. Eiser heeft twee beroepen ingesteld vanwege het niet (tijdig) nemen van een beslissing op zijn bezwaren (1.2. en 1.7.) en heeft de rechtbank verzocht de door verweerder verbeurde dwangsommen vast te stellen.
4. Verweerder is van mening dat de beroepen van eiser prematuur zijn ingediend omdat de beslistermijn nog niet was verstreken.
5. Ingevolge artikel 8:1 en artikel 6:2, aanhef en letter b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan bezwaar en beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
6. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
- het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
- twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
7. Op grond van artikel 7:10, eerste lid van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken.
8. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de aanwijzingen als massaal bezwaar in eisers geval tot gevolg dat op zijn bezwaarschriften de procedure van het massaal bezwaar van toepassing is (Hoofdstuk V, Afdeling 1A, van de AWR). Dat komt omdat (1) zijn bezwaren alleen zien op de rechtsvraag zoals die in de aanwijzingen staat, (2) de bezwaren zijn ingediend voordat de collectieve uitspraken op het massale bezwaar zijn gedaan (zie hierna onder 10.) en (3) er nog geen uitspraak op bezwaar was gedaan op het moment van de aanwijzingen (zie voor dit alles artikel 25c, derde lid, van de AWR). Dat betekent dus dat verweerder gelijk heeft: eisers bezwaren lopen volgens de wet inderdaad mee in de massaal bezwaarprocedures.
9. Op grond van artikel 25c, vierde lid, van de AWR, wordt de beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt, opgeschort tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de collectieve uitspraak wordt gedaan. Op grond van artikel 25e, eerste lid, AWR beslist de inspecteur binnen zes weken op bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt, als de rechtsvraag uit de aanwijzing massaal bezwaar onherroepelijk is beantwoord.
10. De rechtbank stelt vast dat er nog geen collectieve uitspraak op de massale bezwaren is gedaan. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris van Financiën in zijn Besluit van 10 september 20201 weliswaar de rolnummers bekend heeft gemaakt van de gerechtelijke procedures over de bezwaarschriften die zijn geselecteerd in het kader van het massaal bezwaar tegen aanslagen inkomstenbelasting 2017 en 2018, maar dat de rechtbanken waar die zaken aanhangig zijn, nog geen uitspraak hebben gedaan. Daarna kan er nog hoger beroep en beroep in cassatie volgen. De rechtsvragen uit de aanwijzingen massaal bezwaar in de punten 1.3. en 1.8. zijn dus nog niet onherroepelijk beantwoord. Dat betekent dat de beslistermijn nog (lang) niet is verstreken.
11. Voor zover eiser daar naar heeft bedoeld te verwijzen, overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad op 14 juni 2019 arrest heeft gewezen in zes geselecteerde zaken2 en geoordeeld dat het destijds door de wetgever veronderstelde rendement van 4% voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau niet meer haalbaar was zonder dat belastingplichtigen daarvoor (veel) risico hoeven te nemen. De Hoge Raad vond echter dat er voor ingrijpen van de rechter (nog) geen plaats was, omdat een aanpassing van de box 3-heffing rechtspolitieke keuzes vergt. Daarom bleven de aanslagen toch in stand. Op grond daarvan heeft de staatssecretaris van Financiën bij besluit van 19 juli 20193 afwijzend beslist in de massaalbezwaarprocedure tegen de vermogensrendementsheffing, zoals die gold in de jaren tot en met 2016. Die massaal bezwaarprocedure zag dus niet op de jaren 2017 en 2018, waar eiser in deze zaken over procedeert.
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beslistermijn, zoals vermeld in punt 9., voor de bezwaren van eiser tegen zijn aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 (1.2. en 1.7.) nog niet is verstreken.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder nog niet in gebreke is tijdig een besluit te nemen en dat eiser zijn beroepen prematuur heeft ingediend. De beroepen van eiser dienen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Haanstra, griffier, op 16 februari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier
w.g. rechter