Rechtbank Noord-Nederland, 25-02-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:599, AWB LEE - 19 _ 4189
Rechtbank Noord-Nederland, 25-02-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:599, AWB LEE - 19 _ 4189
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 25 februari 2021
- Datum publicatie
- 4 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2021:599
- Zaaknummer
- AWB LEE - 19 _ 4189
Inhoudsindicatie
In geschil is of recht bestaat op aftrek van specifieke zorgkosten in verband met het volgens van een glutenvrij dieet.
De rechtbank overweegt dat één van de voorwaarden om dieetkosten in aftrek te mogen brengen. is dat het dieet op medisch voorschrift wordt gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiser niet aannemelijk dat hij in 2016 op medisch voorschrift een glutenvrij dieet hield. Hetgeen eiser als bewijs aanvoert ziet niet op 2016.
Ter zitting heeft eiser gesteld dat van een te hoog inkomen is uitgegaan. De rechtbank oordeelt dat verweerder, op wie in deze de bewijslast rust, in beginsel kan volstaan met het overleggen van de gegevens die hij van het UWV heeft doorgekregen. Bij voldoende gemotiveerde betwisting zal verweerder aanvullend bewijs moeten leveren.
De rechtbank is van oordeel dat eisers betwisting neerkomt op een blote stelling. Verweerder slaagt daarom in zijn bewijslast.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/4189
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 25 februari 2021 in de zaak tussen
en
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2016 met dagtekening 5 april 2019 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.822 na persoonsgebonden aftrek.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 80 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 november 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser toegewezen. Verweerder heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.530 na persoonsgebonden aftrek. De belastingrente heeft verweerder verminderd tot € 72.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is geboren op [geboortedatum] .
Eiser ontving in 2016 een uitkering van de Gemeente [gemeente] .
Eiser heeft in 2016 kortdurend gewerkt voor het [werkgever] . Aan deze werkgever heeft eiser in 2016 een bedrag van € 538 bruto (€ 428,30 netto) terugbetaald.
Eiser heeft op 7 april 2017 een aangifte IB/PVV ingediend voor het jaar 2016. Eiser heeft in deze aangifte een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 7.403.
Bij brief van 28 februari 2019 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt voornemens te zijn om bij het opleggen van de aanslag af te wijken van de aangifte. Naar aanleiding van deze brief hebben partijen per e-mail gecorrespondeerd over de aangifte.
Verweerder heeft met dagtekening 5 april 2019 de definitieve aanslag vastgesteld. De aanslag wijkt af van de aangifte. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 9.973.
Eiser heeft op 17 mei 2019 een nieuwe aangifte ingediend over het jaar 2016. In deze aangifte heeft eiser een bedrag van € 210 aan zorgkosten opgevoerd waarvan, rekening houdend met de drempel, € 82 als specifieke zorgkosten in aftrek is gebracht.
Verweerder is in de bezwaarfase tegemoet gekomen aan het verzoek van eiser tot aftrek van specifieke zorgkosten en heeft € 292 aan specifieke zorgkosten als aftrekbaar aangemerkt.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag IB/PVV al dan niet te hoog is vastgesteld.
3. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij zijn beroepsgrond met betrekking tot het [dieet 1] laat varen.
4. Ter zitting heeft eiser ook verklaard zijn beroepsgrond ten aanzien van het terugbetaald loon aan het [werkgever] te laten varen.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij een dieet volgt in verband met zijn glutenallergie en dat hij de kosten daarvan kan aftrekken. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar een document dat hij als bijlage bij zijn bezwaar heeft toegevoegd. Dit document is als onderdeel van bijlage 7 opgenomen bij het verweerschrift.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dieet op medisch voorschrift wordt gehouden. De stukken waarnaar eiser verwijst acht verweerder daartoe onvoldoende.
De rechtbank overweegt dat dieetkosten aftrekbaar kunnen zijn indien sprake is van een op medisch voorschrift gehouden dieet en ook aan de overige voorwaarden is voldaan.1 Omdat het hier gaat om een aftrekpost rust op eiser de bewijslast om aannemelijk te maken dat voor 2016 wordt voldaan aan de voorwaarden voor de dieetkostenaftrek. De rechtbank stelt vast dat het document waar eiser naar verwijst betrekking heeft op een consult bij de gastro-enteroloog, waarvan met dagtekening [dag, maand] 2018 terugkoppeling naar de huisarts heeft plaatsgevonden. Uit de notities van de gastro-enteroloog volgt dat eiser ten tijde van het consult 24 jaar was, zodat dit na 2016 moet hebben plaatsgevonden. Eiser heeft ter zitting ook erkend dat de glutenallergie pas in 2018 is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij al in 2016 op medisch voorschrift een dieet voor glutenallergie volgde. Uit hetgeen eiser heeft overgelegd volgt niet dat hij in 2016 op medisch voorschrift een dieet volgde. De bij 5.1 vermelde beroepsgrond van eiser faalt.
Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat hij minder uitkering van de Gemeente [gemeente] heeft ontvangen dan door de gemeente aan de Belastingdienst is doorgegeven. Het bedrag van de uitkering was volgens eiser € 666,89 per maand. Daarnaast zijn ook bedragen verrekend met de uitkering. Volgens eiser is verweerder daarom van een te hoog inkomen uitgegaan.
Verweerder stelt dat hij mag uitgaan van de gegevens die de gemeente doorgeeft aan het UWV, en die hij weer van het UWV doorkrijgt. Als eiser de juistheid ervan betwist, moet hij dat aannemelijk maken.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat hij bij het opleggen van de aanslag niet van een te hoog inkomen is uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder daartoe in beginsel volstaan met de gegevens die hij heeft doorgekregen van het UWV. Pas als eiser de juistheid van die gegevens voldoende gemotiveerd betwist, zal verweerder aanvullend bewijs moeten leveren.
De rechtbank is van oordeel dat eisers betwisting niets meer is dan een blote stelling. Eiser heeft de juistheid van de gegevens naar het oordeel van de rechtbank daarmee niet voldoende gemotiveerd betwist. Verweerder slaagt dus in zijn bewijslast. De bij 6.1 vermelde beroepsgrond van eiser faalt.
7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier, op 25 februari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier w.g. rechter