Home

Rechtbank Noord-Nederland, 19-03-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:907, AWB - 19 _ 3010 t/m 3013,

Rechtbank Noord-Nederland, 19-03-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:907, AWB - 19 _ 3010 t/m 3013,

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
19 maart 2021
Datum publicatie
26 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:907
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3010 t/m 3013,

Inhoudsindicatie

De rechtbank oordeelt dat eiseres haar recht om in bezwaar gehoord te worden is geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres – anders dan verweerder meent – niet afgezien van haar recht om gehoord te worden. Gemachtigde van eiseres heeft weliswaar het geplande hoorgesprek afgezegd, maar daarbij ook expliciet dan wel impliciet aangegeven nog wel gehoord te willen worden. Gelet daarop is geen sprake van afzien van het recht om gehoord te worden.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 19/3010 t/m 19/3013, 19/3016 t/m 19/3017 en 21/677 t/m 21/694

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde van eiseres] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.

Procesverloop

Zaaknummers LEE 19/3010 en LEE 21/677 t/m 21/681

Eiseres heeft op 28 mei 2018 bezwaar gemaakt tegen een voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm). Het betreft de voldoening van de maandaangifte voor het tijdvak maart 2018 ter zake van de volgende zes auto’s:

Zaaknummer

Merk

Model

Kenteken

LEE 19/3010

Mercedes-Benz

M-klasse

[kenteken]

LEE 21/677

Audi

A3 Limousine

[kenteken]

LEE 21/678

Landrover

Range Rover

[kenteken]

LEE 21/679

Mercedes-Benz

M-klasse

[kenteken]

LEE 21/680

Mercedes-Benz

GLC-klasse

[kenteken]

LEE 21/681

Skoda

Octavia

[kenteken]

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 augustus 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.

Zaaknummers LEE 19/3011 en LEE 21/682 t/m 21/686

Eiseres heeft op 5 juni 2018 bezwaar gemaakt tegen een voldoening op aangifte van bpm. Het betreft de voldoening van de maandaangifte voor het tijdvak april 2018 ter zake van de volgende zes auto’s:

Zaaknummer

Merk

Model

Kenteken

LEE 19/3011

Audi

A8

[kenteken]

LEE 21/682

Ford

Kuga

[kenteken]

LEE 21/683

Mercedes-Benz

GLC-klasse

[kenteken]

LEE 21/684

Mercedes-Benz

M-klasse

[kenteken]

LEE 21/685

Mercedes-Benz

E-klasse

[kenteken]

LEE 21/686

Audi

A3 Limousine

[kenteken]

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 augustus 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.

Zaaknummers LEE 19/3012 en LEE 21/687

Eiseres heeft op 10 juli 2018 bezwaar gemaakt tegen een voldoening op aangifte van bpm. Het betreft de voldoening van de maandaangifte voor het tijdvak mei 2018 ter zake van de volgende twee auto’s:

Zaaknummer

Merk

Model

Kenteken

LEE 19/3012

Audi

Q7

[kenteken]

LEE 21/687

Audi

A3

[kenteken]

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 augustus 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.

Zaaknummers LEE 19/3013 en LEE 21/688

Eiseres heeft op 10 september 2018 bezwaar gemaakt tegen een voldoening op aangifte van bpm. Het betreft de voldoening van de maandaangifte voor het tijdvak juli 2018 ter zake van de volgende twee auto’s:

Zaaknummer

Merk

Model

Kenteken

LEE 19/3013

Audi

A3 Limousine

[kenteken]

LEE 21/688

Skoda

Octavia

[kenteken]

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 augustus 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.

Zaaknummers LEE 19/3016 en LEE 21/689 t/m 21/690

Eiseres heeft op 7 november 2018 bezwaar gemaakt tegen een voldoening op aangifte van bpm. Het betreft de voldoening van de maandaangifte voor het tijdvak augustus 2018 ter zake van de volgende drie auto’s:

Zaaknummer

Merk

Model

Kenteken

LEE 19/3016

Audi

Q3

[kenteken]

LEE 21/689

Audi

A6 Avant

[kenteken]

LEE 21/690

Audi

A6 Avant

[kenteken]

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 augustus 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.

Zaaknummers LEE 19/3017 en LEE 21/691 t/m 21/694

Eiseres heeft op 5 november 2018 bezwaar gemaakt tegen een voldoening op aangifte van bpm. Het betreft de voldoening van de maandaangifte voor het tijdvak september 2018 ter zake van de volgende vijf auto’s:

Zaaknummer

Merk

Model

Kenteken

LEE 19/3017

Volkswagen

Golf

[kenteken]

LEE 21/691

Audi

A6 Avant

[kenteken]

LEE 21/692

Volkswagen

Passat Variant

[kenteken]

LEE 21/693

Audi

A3 Limousine

[kenteken]

LEE 21/694

Volkswagen

Touarec

[kenteken]

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 augustus 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.

Alle zaaknummers

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft ten aanzien van iedere maandaangifte een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft bij brief van 5 maart 2021 partijen medegedeeld dat bij het onderzoek ter zitting op 11 maart 2021 in beginsel enkel de door eiseres gestelde schending van de hoorplicht in de bezwaarfase besproken zal worden.

Eiseres heeft vóór de zitting een pleitnota ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021 via een beeldverbinding. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde van eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde van verweerder] en [gemachtigde van verweerder] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres doet op grond van artikel 8 van de Wet bpm maandaangiften.

1.2.

De maandaangifte over maart 2018 betreft de volgende auto’s:

Merk

Model

Kenteken

Datum eerste toelating

Datum tenaamstelling

Soort aangifte

Mercedes-Benz

M-klasse

[kenteken]

28-11-2013

1-3-2018

Koerslijst

Audi

A3 Limousine

[kenteken]

21-2-2015

5-3-2018

Koerslijst

Landrover

Range Rover

[kenteken]

14-10-2015

23-2-2018

Taxatie

Mercedes-Benz

M-klasse

[kenteken]

18-6-2013

12-3-2018

Tabel

Mercedes-Benz

GLC-klasse

[kenteken]

30-1-2017

29-3-2018

Koerslijst

Skoda

Octavia

[kenteken]

31-1-2017

26-3-2018

Koerslijst

De belasting is volgens de bij de aangifte gevoegde onderliggende stukken als volgt berekend:

Merk

Model

Kenteken

Bruto / historische bpm

Afschrij-ving

Te betalen bpm

Mercedes-Benz

M-klasse

[kenteken]

€ 15.393

67,34%

€ 5.034

Audi

A3 Limousine

[kenteken]

€ 2.530

61,22%

€ 981

Landrover

Range Rover

[kenteken]

€ 47.479

71,90%

€ 13.341

Mercedes-Benz

M-klasse

[kenteken]

€ 15.393

72,25%

€ 4.271

Mercedes-Benz

GLC-klasse

[kenteken]

€ 9.657

47,19%

€ 5.099

Skoda

Octavia

[kenteken]

€ 4.970

47,90%

€ 2.589

1.3.

De maandaangifte over april 2018 betreft de volgende auto’s:

Merk

Model

Kenteken

Datum eerste toelating

Datum tenaamstelling

Soort aangifte

Audi

A8

[kenteken]

19-1-2016

3-4-2018

Koerslijst

Ford

Kuga

[kenteken]

28-2-2014

5-4-2018

Tabel

Mercedes-Benz

GLC-klasse

[kenteken]

9-1-2018

6-4-2018

Koerslijst

Mercedes-Benz

M-klasse

[kenteken]

4-4-2014

17-4-2018

Tabel

Mercedes-Benz

E-klasse

[kenteken]

3-7-2017

18-4-2018

Koerslijst

Audi

A3 Limousine

[kenteken]

16-7-2015

25-4-2018

Koerslijst

De belasting is volgens de bij de aangifte gevoegde onderliggende stukken als volgt berekend:

Merk

Model

Kenteken

Bruto / historische bpm

Afschrij-ving

Te betalen bpm

Audi

A8

[kenteken]

€ 16.194

63,03%

€ 5.986

Ford

Kuga

[kenteken]

€ 7.527

68,00%

€ 2.408

Mercedes-Benz

GLC-klasse

[kenteken]

€ 12.153

36,60%

€ 7.705

Mercedes-Benz

M-klasse

[kenteken]

€ 17.487

67,25%

€ 5.726

Mercedes-Benz

E-klasse

[kenteken]

€ 16.874

47,28%

€ 8.895

Audi

A3 Limousine

[kenteken]

€ 2.935

59,25%

€ 1.188

1.4.

De maandaangifte over mei 2018 betreft de volgende auto’s:

Merk

Model

Kenteken

Datum eerste toelating

Datum tenaamstelling

Soort aangifte

Audi

Q7

[kenteken]

16-2-2018

11-5-2018

Koerslijst

Audi

A3

[kenteken]

29-10-2014

16-5-2018

Koerslijst

De belasting is volgens de bij de aangifte gevoegde onderliggende stukken als volgt berekend:

Merk

Model

Kenteken

Bruto / historische bpm

Afschrij-ving

Te betalen bpm

Audi

Q7

[kenteken]

€ 19.978

38,50%

€ 12.286

Audi

A3

[kenteken]

€ 4.652

67,72%

€ 1.501

1.5.

De maandaangifte over juli 2018 betreft de volgende auto’s:

Merk

Model

Kenteken

Datum eerste toelating

Datum tenaamstelling

Soort aangifte

Audi

A3 Limousine

[kenteken]

4-3-2015

9-7-2015

Tabel

Skoda

Octavia

[kenteken]

20-7-2017

18-7-2018

Koerslijst

De belasting is volgens de bij de aangifte gevoegde onderliggende stukken als volgt berekend:

Merk

Model

Kenteken

Bruto / historische bpm

Afschrij-ving

Te betalen bpm

Audi

A3 Limousine

[kenteken]

€ 3.047

60,33%

€ 1.208

Skoda

Octavia

[kenteken]

€ 6.124

51,63%

€ 2.962

1.6.

De maandaangifte over augustus 2018 betreft de volgende auto’s:

Merk

Model

Kenteken

Datum eerste toelating

Datum tenaamstelling

Soort aangifte

Audi

Q3

[kenteken]

8-8-2014

3-8-2018

Koerslijst

Audi

A6 Avant

[kenteken]

10-2-2014

3-8-2018

Koerslijst

Audi

A6 Avant

[kenteken]

5-6-2015

20-8-2018

Koerslijst

De belasting is volgens de bij de aangifte gevoegde onderliggende stukken als volgt berekend:

Merk

Model

Kenteken

Bruto / historische bpm

Afschrij-ving

Te betalen bpm

Audi

Q3

[kenteken]

€ 13.687

68,06%

€ 4.371

Audi

A6 Avant

[kenteken]

€ 16.472

76,76%

€ 3.828

Audi

A6 Avant

[kenteken]

€ 18.666

70,65%

€ 5.478

1.7.

De maandaangifte over september 2018 betreft de volgende auto’s:

Merk

Model

Kenteken

Datum eerste toelating

Datum tenaamstelling

Soort aangifte

Volkswagen

Golf

[kenteken]

13-3-2017

3-9-2018

Koerslijst

Audi

A6 Avant

[kenteken]

24-2-2014

7-9-2018

Taxatie

Volkswagen

Passat Variant

[kenteken]

12-2-2015

12-9-2018

Koerslijst

Audi

A3 Limousine

[kenteken]

23-3-2016

13-9-2018

Koerslijst

Volkswagen

Touarec

[kenteken]

26-6-2017

21-9-2018

Koerslijst

De belasting is volgens de bij de aangifte gevoegde onderliggende stukken als volgt berekend:

Merk

Model

Kenteken

Bruto / historische bpm

Afschrij-ving

Te betalen bpm

Volkswagen

Golf

[kenteken]

€ 4.106

50,14%

€ 2.047

Audi

A6 Avant

[kenteken]

€ 26.967

82,15%

€ 4.813

Volkswagen

Passat Variant

[kenteken]

€ 8.415

61,99%

€ 3.198

Audi

A3 Limousine

[kenteken]

€ 3.504

52,60%

€ 1.844

Volkswagen

Touarec

[kenteken]

€ 29.314

50,09%

€ 14.540

1.8.

Volgens de onderliggende stukken bij de maandaangiften bedraagt de af te dragen bpm:

Maart 2018:

€ 31.315

April 2018:

€ 31.908

Mei 2018:

€ 13.787

Juli 2018:

€ 4.170

Augustus 2018:

€ 13.677

September 2018:

€ 26.442

1.9.

Volgens de overzichten bij de maandaangiften bedraagt de af te dragen bpm:

Maart 2018:

€ 30.674

April 2018:

€ 31.908

Mei 2018:

€ 13.724

Juli 2018:

€ 4.131

Augustus 2018:

€ 12.291

September 2018:

€ 25.793

1.10.

Eiseres heeft de volgens de maandoverzichten verschuldigde bpm (zie 1.9.) op de volgende data voldaan:

Maart 2018:

16 augustus 2018

April 2018:

11 juni 2018

Mei 2018:

2 juli 2018

Juli 2018:

3 september 2018

Augustus 2018:

1 oktober 2018

September 2018:

31 oktober 2018

1.11.

Gemachtigde van eiseres is bij brief van 12 februari 2019 uitgenodigd voor een hoorgesprek. De uitnodiging ziet op alle auto’s die horen bij de maandaangiften over maart, april, mei, juli en september. De uitnodiging vermeldt niet de auto’s die horen bij de maandaangifte over augustus. De uitnodiging luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

U hebt aangegeven dat u wenst te worden gehoord naar aanleiding van de vooraankondiging van de uitspraak op uw bezwaarschrift (en).

Hierbij stel ik u op 30 april 2019, van 10.00 uur tot 16.00 uur in gelegenheid om gehoord te worden. Het recht van inzage is voorafgaand aan het hoorgesprek. Tijdens het horen is er geen mogelijkheid tot inzage.

Mocht u verhinderd zijn, graag uiterlijk 2 weken voor bovengenoemde datum contact opnemen met rechtsboven vermelde telefoonnummer voor eventueel een nieuwe datum. (…)”

1.12.

Per e-mail van 28 maart 2019, 09:30 uur, schrijft gemachtigde van eiseres aan verweerder – voor zover hier van belang – het volgende:

Nu vast staat - niet voor enige twijfel mogelijk - dat uw dienst beschikt over de Nederlandse kentekens, wil ik vanaf heden voor elk voertuig - nu u wettelijk verplicht bent inzage te verstrekken voor alle op het geschil van belang zijnde gegevens - de Nederlandse kentekens in ELK dossier hebben. Dat geldt ook voor de rechtbankdossiers overigens!

(…)

Ik stel voor dat u vanaf heden dus voor alle auto’s waartegen bezwaar is ingesteld de kentekens in het dossier hebt. Dat impliceert dat het hoorgesprek van morgen geen doorgang kan vinden, anders dan wanneer u mij voor 5 uur vanmiddag kan waarborgen dat alle dossiers compleet zijn.

(…)

Teneinde u terwille te zijn, anders krijg ik weer ongefundeerde verwijten van uw dienst, kan ik 5 april 2019 in de ochtend op kantoor Eindhoven reserveren voor het voeren van een hoorgesprek. U brengt dan dossiers mee met kentekens en alle relevante gegevens, wij zien die in, [medewerker van gemachtigde van eiseres] maakt een verslag en de voortgang blijft gehandhaafd.

(…)

Groeten, fijne dag, in ieder geval tot 5 april 2019 (…)”

1.13.

Per e-mail van 18 april 2019, 15:31 uur, schrijft [medewerker van gemachtigde van eiseres] aan verweerder – voor zover hier van belang – het volgende:

heden ontving ik uw uitspraak op bezwaar inzake [naam 2] BV, met dagtekening van 18 april 2019, uw kenmerken [kenmerk] e.v. (7 voertuigen).

(…)

Vast staat dat er niet gehoord is. Ik zal daar over klagen namens belanghebbende bij de rechtbank en verzoeken om terugverwijzing.

Ter vervollediging meldt ik u dat u wettelijk verplicht bent alle relevante gegevens te overleggen. Nu vast staat dat u - ondanks eerdere ontkenningen - over de kentekengegevens beschikt, ga ik er vanuit dat u vanaf heden die kentekengegevens beschikbaar heeft en klaar legt ter inzage, voorafgaande aan het voeren van een wettelijk hoorgesprek.

Indien u blijft volharden in uw weigering of anderszins, heeft het voeren van een hoorgesprek geen zin, nu u essentiële gegevens, waarover u klaarblijkelijk beschikt, strikt opzettelijk onthoudt aan belanghebbende.

Ik merk op dat wanneer u blijft volharden in uw stellingen ik dat graag verneem per omgaande van u. Tot die tijd kunnen geen hoorgesprekken plaats vinden. Als u volhardt zal ik de [naam 1] (in cc) verzoeken een kort geding te entameren tegen u of uw dienst teneinde af te dwingen de relevante gegevens te overleggen.

Voor de goede orde, het hoorgesprek van a.s. dinsdag, reeds aangegeven door [gemachtigde van eiseres] , kan om die reden geen doorgang vinden. (…)”

1.14.

Per e-mail van 23 april 2019, 12:25 uur, schrijft [medewerker van gemachtigde van eiseres] aan verweerder – voor zover hier van belang – het volgende:

Vorige week heb ik u verzocht mij wat te laten weten over de toevoeging van alle kentekengegevens aan de afzonderlijke dossiers en mij te berichten wanneer die dossiers compleet zijn, waarna inzagerecht kan plaats vinden, aansluitend gevolgd door een hoorgesprek.

Ik mocht niks van u vernemen, taal noch teken. Ik heb u medegedeeld dat er geen hoorgesprekken kunnen plaatsvinden, zolang u niet toe wenst te komen aan uw wettelijke verplichting ex. artikel 7:4, lid 3 Awb, dat behoeft geen enkele toelichting.

(…)

Ik geef u onverkort mee dat wanneer u toch uitspraak gaat doen, ik alle zaken in beroep zal aanbrengen met een beroep op opzettelijke schending van de hoorplicht en de weigering tot wettelijke verplichting. (…)”

1.15.

Bij brief van 26 april 2019 schrijft verweerder aan [medewerker van gemachtigde van eiseres] – voor zover hier van belang – het volgende:

Betreft: hoorgesprekken, uw e-mails van 18 en 23 april 2019

Geachte [medewerker van gemachtigde van eiseres] ,

De afgelopen dagen stuurde u me een aantal e-mails met betrekking tot de geplande hoorzittingen. Ik wil daar op reageren.

(…)

In uw email van 18 april 2019 stelt u dat er niet is gehoord. Voor zover u daarmee doelt op de hoorgesprekken van 21 maart 2019 en 16 april 2019 spreek ik dat tegen. Er is wel gehoord, zie de verslagen die ik u op 4 en 25 april 2019 stuurde. Op 4 april 2019 stuurde ik u ook een brief over het hoorgesprek van 29 maart 2019. Omdat [gemachtigde van eiseres] niet verscheen op het hoorgesprek heb ik geconcludeerd dat hij niet meer gehoord wenste te worden. Nu u ook de afspraak voor 23 april 2019 heeft afgezegd en ook op 30 april 2019 niet zult verschijnen – in beide gevallen met een vergelijkbare reden als 29 maart 2019 – neem ik aan dat u niet meer gehoord wenst te worden.

1.16.

Per e-mail van 30 april 2019, 11:28 uur, schrijft [medewerker van gemachtigde van eiseres] aan verweerder – voor zover hier van belang – het volgende:

ik heb uw schrijven d.d. met kenmerk hoorgesprekken in goede orde ontvangen. U stelt te volharden in uw weigering om ex. artikel 7:4, lid 3 Awb de gegevens te overleggen die op de zaak betrekking hebben. Daarmee voldoet u niet aan de wettelijke vereisten om voorafgaande aan een hoorgesprek alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te geven. U moet het recht juist toepassen.

(…)

Ik ga er vanuit dat u mij per omgaande zult berichten hoeveel dossiers er klaar liggen waarbij alle op de zaak betrekking hebbende stukken aanwezig zullen zijn, dus inclusief de kentekengegevens!

Let wel, [gemachtigde van eiseres] zal alle uitspraken op bezwaar 1 voor 1 voorleggen aan de rechter als u de hoorplicht of artikel 7:4, lid 3 Awb schendt, zeker nu hij weet dat u veroordeeld gaat worden in de (werkelijke) proceskosten. (…)”

1.17.

Verweerder heeft uitspraak op bezwaar gedaan zonder eiseres te horen.

1.18.

De rechtbank heeft van eiseres griffierecht van € 345 per zaak geheven in zaken LEE 19/3010, LEE 19/3011, LEE 19/3012, LEE 19/3013, LEE 19/3016 en LEE 19/3017. In de overige zaken (LEE 21/677 t/m LEE 21/694) is geen griffierecht geheven.

Vooraf

Verbod op uitlegging Unierecht en verplichting tot het stellen van prejudiciële vragen

1. Eiseres stelt dat de rechtbank niet bevoegd is het Unierecht uit te leggen zodat – mocht de rechtbank overwegen ten nadele van eiseres te beslissen op punten waarbij eiseres zich beroept op het Unierecht – de rechtbank eerst prejudiciële vragen moet stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ).

2. De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan eiseres betoogt, is de rechtbank niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ. De rechtbank ziet in al hetgeen eiseres heeft aangevoerd ook geen reden om prejudiciële vragen aan het HvJ te stellen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan deze stellingen van eiseres.

De hoogte van het griffierecht en vooraf heffen van griffierecht

3. Eiseres stelt onder verwijzing naar de arresten Orrizonte en Kantarev dat het griffierecht in ieder geval niet meer mag bedragen dan 4% van het in geschil zijnde bedrag, en mogelijk zelfs niet meer dan 2%.1,2 Het van eiseres geheven griffierecht bedraagt meer dan de gehele vordering, hetgeen in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Ook het vooraf heffen van griffierecht is in strijd met artikel 47 van het Handvest, aldus eiseres.

4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest Kantarev kan niet de algemene regel worden afgeleid dat de toegang tot de nationale rechter alleen dan wordt gewaarborgd indien niet meer dan 4% van de in geding zijnde vordering aan griffierechten wordt geheven. De Nederlandse regeling inzake griffierecht in het bestuursrecht is voorts niet van dien aard dat rechtzoekenden daarmee de toegang tot de rechter wordt ontnomen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat ter zake van het griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan kan worden als de heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang.3 Eiseres’ klachten over het griffierecht treffen daarom geen doel.

Geschil en beoordeling

5. Eiseres stelt in alle zaken dat haar recht om gehoord te worden in de bezwaarprocedure geschonden is, en verzoekt de rechtbank om deze reden de uitspraken op bezwaar te vernietigen en de zaken terug te wijzen naar verweerder. Eiseres heeft dat verzoek ter zitting herhaald.

6. Eiseres heeft voorts ter zitting gesteld nimmer te hebben afgezien van haar recht om gehoord te worden. Eiseres wilde wel gehoord worden, maar dat was volgens haar niet goed mogelijk omdat zij niet vooraf inzage kreeg in alle stukken. Het ging dan met name om de kentekengegevens. Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting voorts verklaard dat hij circa vijf uur reistijd heeft naar verweerders kantoor in Doetinchem, en dat hij zonder de kentekengegevens niet al zijn bezwaargronden kan toelichten. Het afzeggen van het hoorgesprek moet in dat licht gezien worden.

7. Verweerder stelt dat eiseres heeft afgezien van haar recht om gehoord te worden zodat geen sprake is van schending van het recht om gehoord te worden. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat eiseres haar recht om gehoord te worden is geschonden, stelt verweerder het volgende. Volgens verweerder is het hoorgesprek niet doorgegaan omdat er discussie bestond over de het ontbreken van kentekengegevens in de dossiers. Omdat de kentekengegevens bij het verweer zijn overgelegd is er geen reden om de zaken terug te wijzen.

Zaaknummers LEE 19/3016, 21/689 en 21/690

8. Ten aanzien van zaaknummers LEE 19/3016, 21/689 en 21/690 overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt niet dat eiseres is uitgenodigd voor een hoorgesprek ten aanzien van de bezwaren gericht tegen in de maandaangifte van augustus 2018 opgenomen auto’s (zie 1.6.). Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hieruit de conclusie getrokken moet worden dat in deze zaken eiseres haar recht om gehoord te worden is geschonden.

9. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank in voorgenoemde zaken (zie 8.) eiseres haar recht om in de bezwaarprocedure gehoord te worden geschonden. De rechtbank ziet geen redenen om met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aan deze schending voorbij te gaan. Gelet daarop zal de rechtbank de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de maandaangifte van augustus 2018 vernietigen en de zaken terugwijzen naar verweerder.

Zaaknummers LEE 19/3010 t/m 3013, 19/3017, 21/677 t/m 688 en 21/691 t/m 694

10. Ten aanzien van zaaknummers LEE 19/3010 t/m 3013, 19/3017, 21/677 t/m 688 en 21/691 t/m 694 overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres is door verweerder bij brief van 12 februari 2019 uitgenodigd voor een hoorgesprek op 30 april 2019 ten aanzien van alle auto’s waar deze zaken op zien (zie 1.11.). Uit de e-mails van [medewerker van gemachtigde van eiseres] van 28 maart 2019, 18 april 2019, 23 april 2019 en 30 april 2019 (zie 1.12., 1.13., 1.14. en 1.16.), en verweerders brief van 23 april 2019 (zie 1.15.), volgt dat partijen – los van enige specifieke zaak – een geschil hadden over het ontbreken van kentekengegevens in de bezwaardossiers. Uit de e-mails volgt naar het oordeel van de rechtbank niet expliciet dat eiseres afziet van haar recht om gehoord te worden. Wel volgt uit de e-mails dat gemachtigde van eiseres steeds expliciet dan wel impliciet aangeeft in elk lopend bezwaar – dus ook die van eiseres – wel gehoord te willen worden. Gelet daarop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van afzien van het recht om gehoord te worden.

11. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank in voorgenoemde zaken (zie 10.) eiseres haar recht om in de bezwaarprocedure gehoord te worden geschonden. De rechtbank ziet geen redenen om met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aan deze schending voorbij te gaan. Gelet daarop zal de rechtbank de uitspraken op bezwaar ten aanzien van de maandaangiften van maart, april, mei, juli en september 2018 vernietigen en de zaak terugwijzen naar verweerder.

Immateriële schadevergoeding

12. Eiseres heeft in alle zaken gesteld dat de redelijke termijn voor berechting overschreden is. De rechtbank vat dit op als een verzoek om een immateriële schadevergoeding (hierna: isv) vanwege de (te) lange duur van de procedure.

13. De rechtbank is van oordeel dat de zaken waar deze uitspraak op ziet, en die in beroep gezamenlijk zijn behandeld, in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, zodat zij voor een eventuele isv samenhangen. Dit brengt mee dat een eventuele schadevergoeding één keer, voor alle 24 zaken samen, wordt toegekend.4 Ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn dient dan te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel.

14. Volgens vaste jurisprudentie geldt voor een uitspraak in eerste aanleg dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In die termijn is de duur van de bezwaarfase begrepen. De termijn vangt aan op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op de dag van de uitspraak in het beroep. Als de redelijke termijn is overschreden, dan moet de rechtbank beoordelen in hoeverre die overschrijding is toe te rekenen aan verweerder en in hoeverre aan de rechtbank. Daarbij heeft te gelden dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar mag duren en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar. De isv bedraagt forfaitair € 500 per half jaar (of deel daarvan) van overschrijding.5

15. Verweerder stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd moet worden. Verweerder wijst daartoe op de volgende omstandigheden:

-

gemachtigde van eiseres dient zeer veel bezwaarschriften in waardoor het plannen van een hoorgesprek vaak moeizaam is;

-

de weigering van de gemachtigde van eiseres voor een half jaar per 1 mei 2019 en

-

tussen de ontvangst van de bezwaarschriften en de vooraankondiging van de uitspraken op die bezwaren zit doorgaans niet veel tijd.

16. Eiseres stelt dat er geen reden is om de redelijke termijn te verlengen. Gemachtigde van eiseres stelt dat hij niet geweigerd had mogen worden, en dat de weigering van hem als gemachtigde eiseres niet aangerekend mag worden.

17. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om de redelijke termijn te verlengen. Uit de dossierstukken volgt niet dat het organiseren van een hoorgesprek bemoeilijkt is door de beschikbaarheid van de gemachtigde van eiseres. Ook de weigering van gemachtigde kan in dit geval geen aanleiding zijn voor verlenging van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift tegen de aangifte voor maart 2018 (het eerst aangewende rechtsmiddel) is op 28 mei 2018 door verweerder ontvangen. De weigering is pas ingegaan op 1 mei 2019. Het bezwaar was toen al bijna een jaar in behandeling bij verweerder. Voorts heeft de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de maandaangifte over maart 2018 dagtekening 30 oktober 2018 zodat sprake is van een tijdsverloop van ruim vijf maanden tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de brief met de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar.

18. Verweerder heeft het bezwaarschrift ten aanzien van de maandaangifte voor maart 2018 op 28 mei 2018 ontvangen. Tot aan de datum van deze uitspraak zijn er afgerond 2 jaren en 10 maanden verstreken, zodat de redelijke termijn voor geschilbeslechting met (afgerond naar boven) 10 maanden is overschreden. Dit leidt tot een isv van € 1.000 (2 maal een half jaar à € 500).

19. Voor wat betreft de toerekening van de isv aan verweerder en de rechtbank overweegt de rechtbank als volgt. De uitspraak op bezwaar ten aanzien van de maandaangifte voor maart 2018 is op 1 augustus 2019 gedagtekend. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar zijn (naar boven afgerond) 15 maanden verstreken, terwijl de redelijke beslistermijn voor verweerder 6 maanden bedraagt. Gelet daarop is de overschrijding voor 9/10 aan verweerder toe te rekenen en voor 1/10 aan de rechtbank. Gelet daarop zal verweerder veroordeeld worden tot een vergoeding van € 900 en de Minister tot een vergoeding van € 100.

20. Omdat het bedrag van de isv waarvoor de Minister wordt veroordeeld minder dan € 5.000 beloopt, behoeft de Minister, gelet op de beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, nr. 20210, alsmede de regeling van 27 oktober 2017, Stcrt. 2017, nr. 62751, niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop schriftelijk of mondeling verweer te voeren.

Rentevergoeding over teveel betaalde belasting

21. Nu de rechtbank de zaken terugwijst naar verweerder om opnieuw te beslissen op de bezwaren is er geen aanleiding om te beslissen op eiseres haar beroepsgrond ten aanzien van een rentevergoeding over teveel betaalde belasting.

Conclusie

22. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en verwijst de zaken terug naar verweerder met de opdracht om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.

Griffierecht

23. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Van eiseres is griffierecht geheven van € 345 per zaak in zaken 19/3010, 19/3011, 19/3012, 19/3013, 19/3016 en 19/3017. In de overige zaken is geen griffierecht geheven.

Rente over het griffierecht

24. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht.

25. De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft recht op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht voor de beroepsfase niet aan haar wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. Er is geen aanleiding om met betrekking tot de vergoeding van griffierecht de rente op een eerder moment in te laten gaan, ook niet op grond van het Unierecht.6

Proceskosten

26. Nu de beroepen gegrond zijn, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.

27. Eiseres heeft verzocht om een integrale vergoeding van de kosten die zij ter zake van de bezwaren en de beroepen heeft moeten maken. Als niet de werkelijke proceskosten worden vergoed is dat een beperking van artikel 47 van het Handvest. De toegang tot de rechter wordt dan ernstig belemmerd omdat – zelfs bij het winnen van de procedure – de kosten hoger zullen zijn dan de baten, aldus eiseres.

28. Naar het oordeel van de rechtbank is de forfaitair bepaalde proceskostenvergoeding zoals neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) niet in strijd met artikel 47 van het Handvest. Niet gezegd kan worden dat het forfaitaire karakter van de proceskostenregeling eiseres haar toegang tot de rechter beperkt. Het Unierecht verzet zich ook niet tegen een forfaitaire proceskostenregeling. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het Bpb de mogelijkheid laat om in bijzondere omstandigheden een hogere vergoeding toe te kennen.7

29. Naar het oordeel van de rechtbank is – voor zover eiseres dat heeft bedoeld te stellen – geen sprake van bijzondere omstandigheden die een hogere kostenvergoeding dan het forfait rechtvaardigen.

30. Naar het oordeel van de rechtbank is in de bezwaarfase geen sprake van samenhang tussen de zes bezwaarprocedures tegen de verschillende maandaangifte. De rechtbank zal daarom voor elk bezwaarschrift een punt toekennen. Gelet hierop stelt de rechtbank de proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedures op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.590 (6 maal 1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften met een waarde per punt van € 265 met een wegingsfactor 1).

31. Naar het oordeel van de rechtbank is in de beroepsfase wel sprake van samenhang tussen alle zaken waar deze uitspraak op ziet. De rechtbank overweegt daartoe dat alle zaken op één zitting zijn behandeld, de rechtsbijstand in alle zaken door dezelfde persoon is verleend, en dat de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Ten aanzien van de identieke werkzaamheden wijst de rechtbank er op dat de door eiseres aangevoerde beroepsgronden in alle zaken hetzelfde zijn. Gelet hierop stelt de rechtbank de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1,5 vanwege het aantal samenhangende zaken).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

draagt verweerder op binnen 6 weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;

-

veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 900;

-

veroordeelt de Minister tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 100;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van totaal € 2.070 aan eiseres te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.192.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier, op 19 maart 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel