Rechtbank Noord-Nederland, 25-04-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1353, LEE 21/2194 tot en met LEE 21/2196
Rechtbank Noord-Nederland, 25-04-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1353, LEE 21/2194 tot en met LEE 21/2196
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 25 april 2022
- Datum publicatie
- 4 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2022:1353
- Zaaknummer
- LEE 21/2194 tot en met LEE 21/2196
Inhoudsindicatie
Eiseres had van 24 november 2014 tot en met 22 december 2014 2 oudere werknemers in dienst. Zij had voor deze werknemers recht op de premiekorting oudere werknemers. Op 5 januari 2015 nam zij deze werknemers weer in dienst. Tussen 22 december 2014 en 5 januari 2015 ontvingen beide weknemers een WW-uitkering.
Per 1 januari 2015 is de leeftijdsgrens voor de premiekorting oudere werknemers verhoogd, waardoor er voor beide werknemers – volgens de nieuwe wetgeving - geen recht meer bestond op de premiekorting. In geschil is of eiseres toch recht heeft op de premiekorting, vanwege de toepassing van het overgangsrecht of op grond van het vertrouwensbeginsel.
De rechtbank overweegt dat het overgangsrecht niet van toepassing is omdat de werknemers niet op 31 december 2014 in dienst waren. De stelling van eiseres dat er sprake was van een voortgezet dienstverband slaagt niet.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt eveneens niet. De naheffingsaanslagen loonheffingen blijven in stand.
De rechtbank ziet wel aanleiding om de boeten te vernietigen wegens afwezigheid van alle schuld.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/2194 tot en met LEE 21/2196
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 25 april 2022 in de zaken tussen
(gemachtigde: K.A. de Graaf),
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 aan eiseres met dagtekening 10 februari 2020 een naheffingsaanslag opgelegd in de loonheffingen ten bedrage van € 12.907. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 2.142 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft tevens voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 aan eiseres met dagtekening 10 februari 2020 een naheffingsaanslag opgelegd in de loonheffingen ten bedrage van € 14.001. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1.764 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 1.400.
Verweerder heeft tevens voor het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 aan eiseres met dagtekening 10 februari 2020 een naheffingsaanslag opgelegd in de loonheffingen ten bedrage van € 12.541. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1.078 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 1.254.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 juni 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze beroepen geregistreerd onder de zaaknummers LEE 21/2194 (1 januari 2015 tot en met 31 december 2015), LEE 21/2195 (1 januari 2016 tot en met 31 december 2016) en LEE 21/2196 (1 januari 2017 tot en met 31 december 2017).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door J.W.O. Willems. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker verweerder] . Ter zitting zijn de zaken gezamenlijk behandeld.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is opgericht bij akte van [datum] 2000. De activiteiten van eiseres worden in het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel als volgt omschreven:
“Het exploiteren van een bouw- en aannemingsbedrijf. Ter beschikking stellen
van arbeidskrachten.”
Eiseres is met [werknemer 1] , geboren op [geboortedatum werknemer 1] , de volgende arbeidsovereenkomsten aangegaan:
Functie |
Ingangsdatum |
Einddatum |
|
Arbeidsovereenkomst 1 |
[functie werknemer 1] |
24 november 2014 |
22 december 2014 |
Arbeidsovereenkomst 2 |
[functie werknemer 1] |
5 januari 2015 |
1 mei 2015 |
Arbeidsovereenkomst 3 |
[functie werknemer 1] |
2 mei 2015 |
17 juli 2015 |
Arbeidsovereenkomst 4 |
[functie werknemer 1] |
11 augustus 2015 |
Onbepaalde tijd |
In de periode 20 december 2014 tot en met 4 januari 2015 ontving [werknemer 1] een WW-uitkering.
Eiseres is met [werknemer 2] , geboren op [geboortedatum werknemer 2] , de volgende arbeidsovereenkomsten aangegaan:
Functie |
Ingangsdatum |
Einddatum |
|
Arbeidsovereenkomst 1 |
[functie werknemer 2] |
24 november 2014 |
22 december 2014 |
Arbeidsovereenkomst 2 |
[functie werknemer 2] |
5 januari 2015 |
1 mei 2015 |
Arbeidsovereenkomst 3 |
[functie werknemer 2] |
2 mei 2015 |
17 juli 2015 |
Arbeidsovereenkomst 4 |
[functie werknemer 2] |
11 augustus 2015 |
Onbepaalde tijd |
In de periode 20 december 2014 tot en met 4 januari 2015 ontving [werknemer 2] een WW-uitkering.
Eiseres heeft met betrekking tot zowel [werknemer 1] als [werknemer 2] (hierna aangeduid: de twee werknemers) een doelgroepverklaring van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aan verweerder overgelegd.
Over de jaren 2014 tot en met 2017 heeft eiseres bij haar aangiften loonheffingen premiekorting voor het in dienst nemen van oudere werknemers toegepast (hierna: premiekorting oudere werknemer) voor de twee werknemers. In totaal heeft eiseres jaarlijks de volgende bedragen aan premiekorting oudere werknemer voor de twee werknemers in haar aangiften loonheffingen aangegeven:
Jaar |
Totaal |
2015 |
€ 12.907 |
2016 |
€ 14.001 |
2017 |
€ 12.541 |
Verweerder heeft eiseres per brief van 29 januari 2020 geïnformeerd dat hij voornemens is om naheffingsaanslagen loonheffingen en verzuimboeten op te leggen over de periode 2015 tot en met 2017. De naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen hebben betrekking op de toegepaste premiekorting oudere werknemer ter zake van de twee werknemers. Verweerder stelt in de brief dat eiseres geen recht heeft op de premiekorting oudere werknemer voor de twee werknemers die eiseres in haar aangiften loonheffingen heeft geclaimd.
Met dagtekening 10 februari 2020 heeft verweerder de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen overeenkomstig zijn voornemen (zie 1.8.) opgelegd.
Geschil en beoordeling
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder de naheffingsaanslagen loonheffingen en boetebeschikkingen terecht heeft opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiseres in de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 recht had op de premiekorting oudere werknemer voor de twee werknemers.
3. Volgens eiseres had zij in de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 recht op de premiekorting oudere werknemer voor de twee werknemers. Eiseres wijst daartoe primair op het overgangsrecht zoals dat was opgenomen in artikel 122l van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en doet subsidiair een beroep op het vertrouwensbeginsel. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de naheffingsaanslagen en de verzuimboeten terecht heeft opgelegd en heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd betwist.
Overgangsregeling van artikel 122l Wfsv
Per 1 januari 2015 heeft de wetgever in de Wfsv de leeftijdsgrens voor de premiekorting oudere werknemer verhoogd van 50 naar 56 jaar.1 Dit betekende dat vanaf 1 januari 2015 een werkgever alleen recht had op toepassing van de premiekorting oudere werknemer voor werknemers die bij indiensttreding 56 jaar of ouder was. In artikel 122l van de Wfsv was vanaf 1 januari 2015 tot 1 januari 2018 een overgangsregeling opgenomen voor werkgevers die voorafgaand aan de wetswijzing werknemers in dienst hadden die tussen de 50 en 56 jaar waren en gebruik maakten van de premiekorting (de overgangsregeling).
Eiseres stelt dat zij op grond van de overgangsregeling recht heeft op de premiekorting oudere werknemer voor de twee werknemers en wijst daarbij op het volgende. De twee werknemers hadden toen zij op 24 november 2014 voor het eerst in dienst traden bij eiseres recht op de premiekorting oudere werknemer, omdat zij op dat moment 50 jaar of ouder waren. Eiseres stelt dat op grond van artikel 3.21 van de Regeling Wfsv sprake was van een voorgezet dienstverband, omdat het dienstverband van de twee werknemers tussen 22 december 2014 en 5 januari 2015 minder dan 3 maanden onderbroken is geweest. De twee werknemers waren volgens eiseres dus voor toepassing van de Wfsv op 31 december 2014 in dienst en voldoen daarmee aan de voorwaarden van de overgangsregeling in artikel 122l van de Wfsv.
Volgens verweerder moet in dit geval gekeken worden naar het moment dat de twee werknemers opnieuw bij eiseres in dienst traden, 5 januari 2015. Op dat moment waren de twee werknemers nog geen 56 jaar waren en voldeden zij dus niet aan de voorwaarden van de regeling zoals die gold per 1 januari 2015. Volgens verweerder is de overgangsregeling alleen van toepassing op werknemers die op 31 december 2014 in dienst waren bij hun werkgever. De twee werknemers waren dat niet en volgens verweerder kan eiseres voor beiden dus geen aanspraak maken op de premiekorting oudere werknemer. Verweerder stelt dat artikel 3.21 van de Wsfv in dit geval niet relevant is, omdat dit artikel slechts ziet op de omvang van de periode van de premiekorting oudere werknemer en niet op het recht op premiekorting oudere werknemer zelf.
Artikel 122l van de Wfsv luidde in de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 als volgt:
“Artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel b, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel IXA van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen, blijft van toepassing voor zover de desbetreffende premiekorting op die dag werd toegepast voor werknemers, die bij indiensttreding 50 jaar of ouder, maar jonger dan 56 jaar waren.”
Artikel IXA van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen is op 1 januari 2015 inwerking getreden2 zodat de overgangsregeling volgens artikel 122l van de Wfsv (zie 4.1. en 4.4.) van toepassing is voor zover de premiekorting op 31 december 2014 werd toegepast.
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor weergegeven wettekst volgt dat voor de toepassing van de overgangsregeling expliciet wordt aangesloten bij het al dan niet van toepassing zijn van de premiekorting oudere werknemer op 31 december 2014. Niet in geschil is dat eiseres op die dag voor de twee geen recht had op de premiekorting oudere werknemer, omdat de twee werknemers op dat moment niet in dienst waren bij eiseres en een WW-uitkering ontvingen (zie 1.2. tot en met 1.5.). Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres daarom geen beroep doen op de overgangsregeling. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over artikel 3.21 van de Wfsv maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat dit artikel enkel ziet op de vaststelling van de duur van de premiekorting bij opvolgende dienstverbanden. Voordat dit artikel kan worden toegepast, moet eerst aan de voorwaarden van de premiekorting oudere werknemer zijn voldaan en dat is hier dus niet het geval.
Verder is niet in geschil dat twee werknemers op 1 januari 2015 nog geen 56 jaar waren en als zodanig dus ook niet zonder de overgangsregeling in aanmerking kwamen voor de premiekorting oudere werknemer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom op grond van de wettelijke bepalingen terecht de premiekorting oudere werknemer voor de twee werknemers geweigerd.
Vertrouwensbeginsel
Eiseres voert aan dat zij er op grond van informatie uit het handboek loonheffingen 2014 van verweerder en de informatie op de website van het UWV op mocht vertrouwen dat de twee werknemers voldeden aan de voorwaarden van de premiekorting oudere werknemer. Verder stelt eiseres dat zij van het UWV in 2014 voor de twee werknemers een doelgroepverklaring heeft gekregen die drie jaar geldig was en zij ook daaruit mocht opmaken dat er voor de twee werknemers vanaf 2014 drie jaar recht was op premiekorting.
Verweerder stelt dat eiseres geen vertrouwen kan ontlenen aan algemene informatie op de website van het UWV en uit het handboek loonheffingen. Verweerder voert verder aan dat de doelgroepverklaring van het UWV één van de voorwaarden is voor de premiekorting, maar geen vaststelling van het recht op de korting zelf.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op de informatie in het handboek loonheffingen 2014 en de informatie op de website van het UWV, overweegt de rechtbank als volgt. In gevallen waarin de belastingplichtige, afgaande op - achteraf bezien onjuiste - inlichtingen, een handeling heeft verricht of nagelaten ten gevolge waarvan een hoger bedrag van hem wordt geheven dan hij op basis van die informatie meende als gevolg van die handeling of dat nalaten te moeten betalen, het vertrouwensbeginsel in de regel het oordeel zal rechtvaardigen dat het meerdere niet van de belastingplichtige mag worden geheven.3 Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat dit het geval is.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiseres er op basis van informatie op de website van het UWV en het handboek loonheffingen 2014 niet op vertrouwen dat zij ook de periode in 2015 tot en met 2017 recht had op de premiekorting. De rechtbank wijst er op dat het handboek loonheffingen 2014 enkel op het jaar 2014 ziet en dat door eiseres overgelegde de informatie van de website van het UWV eveneens uit het jaar 2014 komt. Eiseres kon en mocht uit redelijkerwijs niet menen dat deze informatie ook betrekking had op de situatie na de wetswijziging en de wijzigingen in de voorwaarden voor toepassing van de premiekorting oudere werknemer per 1 januari 2015. Reeds daarom kan het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel op grond van de informatie uit het handboek loonheffingen 2014 en de informatie op de website van het UWV niet slagen.
Met betrekking tot de door het UWV afgegeven doelgroepverklaringen voor de twee werknemers overweegt de rechtbank als volgt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, moet eiseres aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.4Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke toezeggingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht. De rechtbank overweegt daartoe dat, zoals verweerder terecht stelt, het hebben van een doelgroepverklaring één van de voorwaarden is om de premiekorting oudere werknemer te kunnen toepassen. Deze doelgroepverklaringen zijn echter, zoals ook uit de tekst van de verklaringen valt af te leiden, geen daadwerkelijke vaststelling van het recht op premiekorting oudere werknemer. Er gelden immers nog andere voorwaarden voor toepassing van de premiekorting oudere werknemer die door verweerder beoordeeld moeten worden. Uit het afgegeven van de doelgroepverklaringen door het UWV mocht eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, in de gegeven omstandigheden dus niet afleiden, dat verweerder zonder meer de premiekorting oudere werknemer zou toekennen voor de twee werknemers in de periode vanaf 1 januari 2015. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Betaalverzuimboeten
Verweerder heeft verzuimboeten opgelegd bij de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 en 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, omdat eiseres – kort gezegd – de verschuldigde belasting niet heeft betaald.
Eiseres stelt dat een pleitbaar standpunt dan wel afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen van de verzuimboeten in de weg staat. Zij voert daartoe aan dat zij een deskundige adviseur heeft ingeschakeld om de aangiften loonheffingen te doen en dat de betreffende adviseur, toen hij ontdekte dat het in het systeem niet lukte om de premiekorting oudere werknemer toe te passen, contact heeft gezocht met het UWV en de softwareleverancier om navraag te doen. Beiden gaven aan dat er wel recht bestond op de premiekorting oudere werknemer en de softwareleverancier heeft vervolgens ook het aangiftesysteem aangepast. Eiseres stelt dat daarbij gebruik is gemaakt van het handboek loonheffingen 2014, omdat de twee werknemers in 2014 voor het eerst in dienst zijn getreden. Eiseres stelt dat zij daarom alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht.
Verweerder stelt dat van avas of een pleitbaar standpunt geen sprake is. Verweerder stelt dat eiseres niet alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht, omdat zij voorafgaand geen overleg heeft gevoerd met verweerder of het handboek loonheffingen 2015 heeft geraadpleegd.
De rechtbank overweegt allereerst dat bij het opleggen van de betaalverzuimboeten de mate van verwijtbaarheid van het verzuim geen rol speelt. Alleen bij avas of een pleitbaar standpunt dient oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake als eiseres alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan.5 Eiseres moet de feiten en omstandigheden stellen, en bij betwisting aannemelijk maken, die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van avas.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voldoende aannemelijk gemaakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden alle in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht. Het beroep van eiseres op avas slaagt daarom. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder de gegeven omstandigheden, waarbij eiseres, om haar fiscale aangelegenheden te behartigen, een professionele gemachtigde heeft ingeschakeld, die zij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling zij niet behoefde te twijfelen, niet worden gezegd dat eiseres schuld heeft aan het feit dat zij de premiekorting oudere werknemer in haar loonaangiften heeft toegepast.6 Anders dan verweerder meent, hoefde van eiseres niet – ook – te worden verlangd dat zij contact op zou nemen met verweerder.
Omdat het beroep op avas slaagt, zal de rechtbank de verzuimboeten vernietigen. Aan de vraag of sprake is van een pleitbaar standpunt, komt de rechtbank daarom niet meer toe.
Belastingrente
7. De beroepen wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente.
Conclusie
8. De beroepen gericht tegen de naheffingsaanslagen loonheffingen en beschikkingen belastingrente zijn ongegrond. De beroepen tegen de boetebeschikkingen bij de naheffingsaanslagen loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 (zaaknummer LEE 21/2195) en 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 (zaaknummer LEE 21/2196) zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen. De rechtbank vernietigt de boetebeschikkingen.
9. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 360 vergoedt. Verder is er geen griffierecht geheven wegens samenhang.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder wel in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1 voor 2 samenhangende zaken). Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhang in de bezwaar- en beroepsfase.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep met zaaknummer LEE 21/2194 ongegrond;
- -
-
verklaart de beroepen met zaaknummers LEE 21/2195 en LEE 21/2196 gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de naheffingsaanslagen voor de perioden 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 en 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen over de boetebeschikkingen;
- -
-
vernietigt de boetebeschikkingen;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.056.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Eijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: