Home

Rechtbank Noord-Nederland, 25-04-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1354, AWB - 21 _ 2567

Rechtbank Noord-Nederland, 25-04-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1354, AWB - 21 _ 2567

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
25 april 2022
Datum publicatie
4 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:1354
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2567

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de winst heeft gecorrigeerd. Het betreft een correctie van de inbrengwaarde van een pand met toepassing van de foutenleer, waardoor het verlies op de verkoop van het pand in het in geschil zijnde jaar lager uitvalt. Niet in geschil is dat de foutenleer mocht worden toegepast. Enkel in geschil is of het vertrouwensbeginsel aan de correctie in de weg staat. Eiser stelt van wel, omdat hij een openingsbalans naar verweerder heeft gestuurd, verweerder elk jaar zijn aangiften heeft gevolgd en er niets over de waarde is gezegd tijdens een boekenonderzoek.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/2567

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

(gemachtigde: E.P. Bandringa),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2016 met dagtekening 20 november 2020 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een verlies uit werk en woning van € 62.882 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 18.254. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 71 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 22 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser afgewezen.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker verweerder] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser stond tot [datum] 2014 in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres [adres 1] . Sinds [datum] 2014 staat eiser ingeschreven op het adres [adres 2] .

1.2.

Eiser drijft sinds [datum] 2008 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten betreffen loonwerkzaamheden en het zijn van vrachtwagenchauffeur. De onderneming wordt gedreven onder de naam ‘ [bedrijfsnaam] .’

1.3.

Eiser heeft per 1 mei 2009 gebouwen aan de [adres 1] (de gebouwen) op zijn ondernemingsbalans geactiveerd voor een waarde van € 827.200.

1.4.

Op 29 maart 2010 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de waarde van de gebouwen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het jaar 2010. De waarde in de WOZ-beschikking 2010 bedroeg € 624.000. Bij uitspraak op bezwaar is de WOZ-waarde voor het jaar 2010 door de heffingsambtenaar verminderd naar € 545.000.

1.5.

Op 21 januari 2011 is namens eiser de aangifte IB/PVV 2009 ingediend. In de aangifte is niet verzocht om een standpuntbepaling.

1.6.

Op 27 mei 2014 heeft verweerder een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PVV 2012. Het onderzoek was beperkt tot de aanvaardbaarheid van de bron van inkomen en het ondernemerschap. De uitkomsten van het boekenonderzoek zijn per rapport van 11 juni 2014 aan eiser meegedeeld. In dit rapport is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

1 Reikwijdte van het onderzoek

Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangifte

- inkomstenbelasting/ premievolksverzekeringen /Inkomensafhankelijke bijdrage z.v.w. 2012.

Dit controlerapport geeft de uitkomsten weer van het uitgevoerde onderzoek en vermeld de standpunten van de Belastingdienst. De opgenomen informatie heeft slechts tot doel de heffing en inning van belastingen te ondersteunen. Het rapport is slechts met dit oogmerk geschreven en is niet bedoeld voor andere doeleinden.

1.1

Beperkingen onderzoek

Voor de inkomstenbelasting /premie volksverzekeringen /inkomensafhankelijke bijdrage z.v.w. heeft het onderzoek zich beperkt tot het vaststellen van het bestaan van een bron van inkomen en het ondernemerschap ingevolge de wet inkomstenbelasting 2001.

(…)

2.3

Administratie

Gezien de beperktheid van dit onderzoek is geen oordeel gegeven omtrent de betrouwbaarheid van de financiële administratie. De primaire administratie wordt verzorgd door belastingplichtigen.

Dit bestaat hoofdzakelijk uit het bewaren en ordenen van fakturen en bankafschriften.

De aangiften inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen / inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet worden verzorgd door de gemachtigde.

(…)

3 Bevindingen

Belastingplichtige exploiteert sinds jaren een akkerbouwbedrijf en verricht zo nodig loonwerkzaamheden voor derden zowel in de agrarische sector als in de bouw. Tot het bedrijfsvermogen behoren de gebouwen [adres 1] alsmede de gebouwen te [plaats] . De grootte van de landerijen bedraagt ca. 27 ha.. De gebouwen gelegen aan de [adres 1] staan te koop. De vraagprijs bedraagt op controledatum € 399.000 Belastingplichtige gaat een nieuwe woning bouwen aan de [adres 2].”

1.7.

Op [datum] 2016 heeft eiser het eigendom van de gebouwen voor een bedrag van € 375.000 overgedragen aan een derde. Na aftrek van kosten resteerde een opbrengst van € 367.140,63.

1.8.

Op 10 april 2018 heeft eiser de aangifte IB/PVV 2016 ingediend naar een verlies uit werk en woning van € 315.081 en een rendementsgrondslag voor het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 417.398. In het aangegeven verlies uit werk en woning is een verlies van € 373.327 begrepen dat betrekking heeft op de verkoop van de gebouwen. Dit betreft het verschil tussen de boekwaarde op het moment van verkoop van € 740.468,16 en de opbrengst van € 367.140 (zie 1.7.).

1.9.

Op 16 november 2020 heeft een taxateur van verweerder een waardebepaling van de gebouwen uitgevoerd. De taxateur heeft de waarde in het economisch verkeer op 1 mei 2009 bepaald op € 575.000.

1.10.

Verweerder is bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 als volgt afgeweken van de door eiser ingediende aangifte. Verweerder heeft de boekwaarde van de gebouwen vastgesteld op € 488.268. Dit bedrag bestaat uit een inbrengwaarde van € 575.000 minus afschrijvingen ten bedrage van € 86.732. Het boekverlies op de gebouwen bedraagt aldus € 121.128. Verweerder heeft daarop de aangegeven fiscale winst gecorrigeerd met € 252.199. Dit bedrag is het verschil tussen het geclaimde verlies op de gebouwen van € 373.327 en het door verweerder vastgestelde verlies van € 121.128. Verweerder heeft tevens de rendementsgrondslag voor het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen gecorrigeerd met een bedrag van € 45.703 tot een grondslag van € 463.101.

Geschil en beoordeling

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanslag IB/PVV 2016 tot de juiste hoogte heeft vastgesteld. Het geschil concentreert zich daarbij op de vraag of het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan de correctie van € 252.199 van het verlies op de verkoop van de gebouwen. Daarbij is niet in geschil dat verweerder de correctie op grond van de foutenleer in beginsel mocht toepassen. De correctie van de grondslag sparen en beleggen (zie 1.10.) is eveneens niet in geschil.

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder op meerdere momenten het vertrouwen heeft gewekt dat hij akkoord ging met de door eiser voorgestane inbrengwaarde van de gebouwen en dat verweerder daarom op grond van het vertrouwensbeginsel het verlies op de gebouwen in de aanslag IB/PVV 2016 niet mocht corrigeren. Eiser stelt daartoe allereerst dat hij in 2009 een openingsbalans naar verweerder heeft gestuurd waarop de door hem voorgestane inbrengwaarde van de gebouwen stond. Verweerder heeft volgens eiser tegen deze inbrengwaarde geen bezwaar gemaakt en daarmee deze inbrengwaarde dus geaccepteerd. Verder voert eiser aan dat verweerder bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV van voorgaande jaren niet is afgeweken van de ingediende aangiften. Eiser meent daaraan het vertrouwen te kunnen ontlenen dat verweerder de waarde van de gebouwen zoals die in die aangiften zijn opgenomen heeft geaccepteerd. Ten slotte stelt eiser dat hij tijdens het boekenonderzoek in 2014 met de controleur heeft besproken dat hij voornemens was de gebouwen te verkopen en dat er daardoor een verlies zou ontstaan. De controleur zou daarop hebben aangegeven dat een dergelijk verlies in andere jaren aftrekbaar zou zijn en daarmee het vertrouwen hebben gewekt dat verweerder hiermee akkoord was.

4. Verweerder stelt dat eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt en voert daartoe het volgende aan. De brief met de openingsbalans uit 2009 is niet bij hem bekend en is ook niet overgelegd. Eiser kan er daarom volgens verweerder ook geen beroep op doen. Verweerder stelt dat het enkel volgen van de aangiften bij de automatische aanslagoplegging onvoldoende is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Verder stelt verweerder dat de controleur zich tijdens het boekenonderzoek niet heeft uitgelaten over de aftrek van een verlies op de gebouwen en dat de juistheid van de administratie verder niet is onderzocht. Er is dus ook geen oordeel gegeven door de controleur over de juistheid van de op de fiscale balans opgenomen waarde van de gebouwen. Verweerder wijst er ten slotte op dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als hij volledig en juist is geïnformeerd. Hij stelt dat eiser hem niet volledig heeft geïnformeerd, omdat eiser, gelet op zijn bezwaar tegen de WOZ-beschikking, foutieve inlichtingen over de waarde van de gebouwen heeft verstrekt.

5. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.1

6. Over de brief met de openingsbalans overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft de brief niet aangetekend verzonden. Indien verweerder stelt een niet aangetekend verzonden stuk niet te hebben ontvangen, is het in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat het stuk op het adres van verweerder is ontvangen. Eiser kan daarbij in eerste instantie volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres.2 Eiser heeft geen kopie van de brief overgelegd of andere stukken waaruit de verzending van de betreffende brief kan worden afgeleid. Gelet hierop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij de betreffende brief aan verweerder heeft verzonden. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat verweerder de brief ooit heeft ontvangen en kan hebben beoordeeld, laat staan dat verweerder akkoord ging met de op de openingsbalans opgenomen inbrengwaarde van de gebouwen. Eiser kan ter zake van deze brief naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel.

7. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkel volgen van de aangiften IB/PVV voor voorgaande jaren door verweerder eveneens onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser de waarde van de gebouwen in die aangiften niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan verweerder heeft voorgelegd en ook overigens geen omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat verweerder een weloverwogen standpunt heeft ingenomen over de waarde van de gebouwen bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV voor voorgaande jaren.3

8. Met betrekking tot het boekenonderzoek overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat de controleur heeft toegezegd dat de omvang van het door eiser mogelijk te lijden fiscale boekverlies als gevolg van de verkoop van de gebouwen niet door verweerder ter discussie zou worden gesteld. De rechtbank overweegt hierbij dat uit het verslag van het boekenonderzoek niet kan worden opgemaakt dat de waardering van de gebouwen uitdrukkelijk aan de orde is gesteld of met de controleur is besproken. Uit het verslag kan alleen worden afgeleid dat de controleur heeft vastgesteld dat de gebouwen te koop stonden. Eiser heeft voor het overige geen bewijs overgelegd dat zijn stelling ondersteunt. Dit betekent dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel in zoverre ook niet kan slagen.

9. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is het evenwel niet vereist dat de waarde van de gebouwen bij het boekenonderzoek daadwerkelijk door verweerder is beoordeeld, maar dat eiser in de gegeven omstandigheden mocht menen dat dit het geval was.4 Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiser in de gegeven omstandigheden echter niet menen dat de controleur de waarde van de gebouwen had beoordeeld. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het verslag van het boekenonderzoek blijkt dat de controleur zijn onderzoek beperkt heeft naar de vraag of sprake was van een bron van inkomen en daarbij is afgegaan op de door eiser aangeleverde administratie. Ook is uitdrukkelijk in het verslag opgemerkt dat over de administratie geen oordeel wordt gegeven (zie 1.6). Dit betekent dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel in zoverre ook niet kan slagen.

10. Gelet op het hiervoor onder 5. tot en met 9. overwogene, slaagt eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet. Niet in geschil is dat de aanslag IB/PVV 2016 in dat geval tot de juiste hoogte is vastgesteld.

11. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente.

12. Het beroep is ongegrond.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Eijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel