Home

Rechtbank Noord-Nederland, 10-06-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1936, AWB - 21 _ 2575

Rechtbank Noord-Nederland, 10-06-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1936, AWB - 21 _ 2575

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
10 juni 2022
Datum publicatie
15 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:1936
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2575

Inhoudsindicatie

Eiser is eigenaar en gebruiker van een bebouwd perceel dat niet is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Eiser stelt dat de gemeente aan hem geen aanslag naar het basistarief rioolheffing mag opleggen, zonder dat de gemeente aanwijsbare prestaties op het gebied van grond- of hemelwaterafvoer verricht ten aanzien van zijn perceel. Verder stelt eiser dat sprake is van onredelijke en willekeurige belastingheffing. Dit omdat de rioolheffing geen rekening houdt met mensen zoals hij, waarbij de werkzaamheden voor hemelwaterafvoer en grondwaterbeheer op de door hun gebruikte percelen al door henzelf, de provincie en/of het waterschap worden uitgevoerd. Dit betreft een groep die volgens eiser daarom geen (direct) profijt heeft van werkzaamheden die de gemeente op dit gebied verricht.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente op grond van de bepalingen in de Gemeentewet en de gemeentelijke verordening een aanslag rioolheffing mocht opleggen aan eiser. Daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank geen aansluiting op de riolering vereist dan wel een ‘perceelsgebonden belang’ bij de gemeentelijke watertaken. De heffing en de hoogte van het basistarief zijn naar het oordeel van de rechtbank ook niet onredelijk of willekeurig.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/2575

en

(gemachtigden: mr. M.P. Waninge en mr. S.A. Heukers).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2021 met dagtekening 26 februari 2021 aan eiser een aanslag opgelegd in de rioolheffing ten bedrage van € 84.

Bij uitspraak op bezwaar van 15 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door [bijstand eiser 1] en [bijstand eiser 2] . Tevens waren aanwezig [aanwezige 1] , [aanwezige 2] , [aanwezige 3] , [aanwezige 4] , [aanwezige 5] , [aanwezige 6] , [aanwezige 7] , [aanwezige 8] , [aanwezige 9] en [aanwezige 10] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [medewerker verweerder 1] en [medewerker verweerder 2] en zijn gemachtigden. Ter zitting zijn de volgende zaken gezamenlijk behandeld:

Zaaknummer

Eiser(es)

Gemachtigde

21/2575

[eiser]

21/2576

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2577

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2578

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2579

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2580

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2581

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2582

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2583

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2584

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2586

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2587

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2588

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2590

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

22/1575

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2591

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2592

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2593

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

21/2594

[Naam eiser(es)]

[naam gemachtigde eiser(es)]

Ter zitting heeft de gemachtigde het beroep met zaaknummer LEE 21/2582 ingetrokken.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1

Eiser is eigenaar en gebruiker van een bebouwd perceel in de gemeente Waadhoeke. Het perceel is gelegen aan [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel). Het perceel is niet aangesloten op de gemeentelijke riolering.

1.2.

Verweerder heeft aan eiser als gebruiker van het onder 1.1. genoemde perceel voor het jaar 2021 een aanslag in de rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 84. Dit tarief wordt op het aanslagbiljet aangeduid als het basistarief.

1.3.

Bij brief van 7 maart 2021, ontvangen door verweerder op 8 maart 2021, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag rioolheffing 2021. Bij brief van 25 maart 2021, ontvangen door verweerder op 26 maart 2021, heeft eiser het bezwaar gemotiveerd.

1.4.

Op 1 juni 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.

Geschil

2.1.

Het geschil ziet op de aanslag die is opgelegd naar het basistarief rioolheffing als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Waadhoeke houdende regels omtrent de heffing en invordering van rioolheffing

(Verordening rioolheffing 2021). Hierna wordt deze verordening aangeduid als ‘de Verordening’.

2.2.

Meer specifiek is allereerst in geschil of verweerder rioolheffing mag heffen van de gebruiker van een bebouwd perceel, zonder dat de gemeente op de een of andere manier aanwijsbare prestaties op het gebied van grond- of hemelwaterafvoer verricht ten aanzien van dat specifieke perceel (het perceelsgebonden belang). Indien deze vraag positief wordt beantwoord, is in geschil of het onredelijk is om aan dergelijke gebruikers (toch) aanslagen rioolheffing op te leggen. Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat dit niet onredelijk is, is in geschil of de hoogte van de basisheffing onredelijk is.

2.3.

Eiser heeft in zijn beroepschrift (ook) het standpunt ingenomen dat de hoorplicht is geschonden. Eiser heeft dit standpunt onderbouwd met audio-opnames van de hoorzitting die met instemming van verweerder zijn gemaakt. Verweerder heeft op de zitting erkend dat de hoorplicht is geschonden. Partijen hebben vervolgens op de zitting afgesproken dat verweerder in verband met de schending van de hoorplicht één vergoeding van in totaal € 807 aan de eisende partijen betaalt voor alle op de zitting gezamenlijk behandelde zaken. Daarna heeft eiser zijn beroepsgrond over de schending van de hoorplicht ingetrokken. De rechtbank hoeft hier dus geen oordeel meer over te geven.

Standpunt eiser

3.1.

Eiser stelt dat er alleen een aanslag rioolheffing mag worden opgelegd als er een verband is tussen de kosten die via de rioolheffing worden verhaald op de burger en het belang dat die burger heeft bij de voorzieningen die uit de rioolheffing betaald worden. Volgens eiser moet er sprake zijn van een perceelsgebonden belang en is dat belang er bij het perceel dat hij in gebruik heeft niet. Eiser stelt dat de zorgplicht van de gemeente op het gebied van hemelwaterafvoer en grondwaterbeheer volgens de Waterwet pas van toepassing is als de eigenaar van een perceel zelf het hemel- en/of grondwater niet kan opvangen en verwerken én wanneer die werkzaamheden ook niet door het waterschap of de provincie worden uitgevoerd. Eiser voert aan dat de maatregelen op het gebied van hemelwaterafvoer en grondwaterbeheer die verweerder uit dient te voeren volgens de Waterwet met name gericht zijn op stedelijke gebieden. Eiser woont in het buitengebied en daar dragen hijzelf, de provincie en het waterschap zorg voor de hemelwaterafvoer en het grondwaterbeheer op en vanaf zijn perceel. Omdat de gemeente geen (wettelijke) taken ten aanzien van zijn perceel uitvoert, kan de gemeente volgens eiser ook geen aanslag rioolheffing aan hem opleggen. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op een uitspraak van Gerechtshof Den Haag.1

3.2.

Ook als het basistarief technisch-juridisch door de beugel zou kunnen, is het volgens eiser onredelijk om een bedrag te heffen ter bekostiging van werkzaamheden met betrekking tot hemelwaterafvoer en grondwaterbeheer van een groep gebruikers die geen profijt hebben van die werkzaamheden. Het betreft hier immers een groep gebruikers waarbij die taken met betrekking tot de door hun gebruikte percelen al door henzelf, de provincie en/of het waterschap worden uitgevoerd.

3.3.

Verweerder heeft volgens eiser ook niet inzichtelijk gemaakt waar het tarief van de basisheffing op gebaseerd is. Eiser stelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het tarief van € 84 alleen ziet op de taken van de gemeente die betrekking hebben op grondwaterbeheer en hemelwaterafvoer. Eiser wijst erop dat er nauwelijks grondwaterproblemen in de gemeente zijn.

Standpunt verweerder 4.1. Verweerder stelt dat de rioolheffing geen individueel (perceelsgebonden) belang hoeft te dienen. De rioolheffing is namelijk een bestemmingsheffing waar geen directe tegenprestatie tegenover hoeft te staan. Het is volgens verweerder dus niet relevant of eiser daadwerkelijk gebruik maakt van gemeentelijke voorzieningen die uit de rioolheffing worden betaald. Met betrekking tot eisers verwijzing naar de uitspraak van Gerechtshof Den Haag, stelt verweerder dat het daar om een andere situatie ging. In de daar in geschil zijnde verordening was expliciet opgenomen dat er een perceelsgebonden belang diende te zijn. In de verordening van de Gemeente Waadhoeke ontbreekt een dergelijke bepaling nu juist.

4.2.

Verweerder stelt dat het niet onredelijk is om alle inwoners mee te laten betalen aan de collectieve voorzieningen in de gemeente. De gemeente gebruikt de opbrengsten van de rioolheffing namelijk niet alleen voor maatregelen omtrent het grondwaterbeheer en de hemelwaterafvoer van individuele percelen, maar ook voor maatregelen die ervoor zorgen dat er geen problemen ontstaan bij de gemeentelijke straten, toegangswegen en pleinen.

4.3.

Ten slotte voert verweerder aan dat de opbrengst van de basisheffing op zichzelf niet besteed hoeft te worden aan hemelwater- en grondwatertaken. De verplichting dat de opbrengsten maximaal kostendekkend mogen zijn, ziet volgens verweerder alleen op de rioolheffing als geheel. Verder stelt verweerder dat hij met het overleggen van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), de relevante delen uit de programmabegroting en Excelbestanden met berekeningen, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waar het tarief van de basisheffing op gebaseerd is en hoe de opbrengst van de rioolheffing in de gemeente wordt besteed.

Beoordeling

Relevante wet- en regelgeving 5.1. In artikel 228a, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet is het volgende opgenomen:

1. Onder de naam rioolheffing kan een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

2. Ter zake van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, kunnen twee afzonderlijke belastingen worden geheven.

5.2.

In de Verordening is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

“Artikel 2. Aard van de belasting

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht

Artikel 4. Zelfstandige gedeelten

Artikel 5. Maatstaf van heffing

Artikel 6 Belastingtarieven

Beslissing

Rechtsmiddel