Rechtbank Noord-Nederland, 10-06-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1961, AWB - 21 _ 1983
Rechtbank Noord-Nederland, 10-06-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1961, AWB - 21 _ 1983
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 10 juni 2022
- Datum publicatie
- 15 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2022:1961
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:617, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:619, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:618, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:620, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:621, Niet ontvankelijk
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:622, Niet ontvankelijk
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:623, Niet ontvankelijk
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:624, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:625, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:626, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:627, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:628, Niet ontvankelijk
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:629, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:630, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:631, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 1983
Inhoudsindicatie
rioolheffing, rioolheffing hoeft geen individueel (perceelsgebonden) belang te dienen, rioolheffing is geen retributieheffing maar bestemmingsheffing, verder geen sprake van een onredelijke en willekeurige belastingheffing
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/1983 tot en met 21/1989 en 21/1991 tot en met 21/1998
1. [Eiser(es) 1] ,te [woonplaats] , eiser,
2. [Eiser(es) 2]te [woonplaats] , eiser,
3. [Eiser(es) 3]te [woonplaats] , eiser,
4. [Eiser(es) 4]te [woonplaats] , eiser,
5. [Eiser(es) 5]te [woonplaats] , eiser,
6. [Eiser(es) 6]te [woonplaats] , eiser,
7. [Eiser(es) 7]te [woonplaats] , eiser,
8. [Eiser(es) 8]te [woonplaats] , eiser,
9. [Eiser(es) 9]te [woonplaats] , eiser,
10. [Eiser(es) 10]te [woonplaats] , eiser,
11. [Eiser(es) 11]te [woonplaats] , eiseres,
12. [Eiser(es) 12]te [woonplaats] , eiser,
13. [Eiser(es) 13]te [woonplaats] , eiser,
14. [Eiser(es) 14]te [woonplaats] , eiser,
15. [Eiser(es) 15]te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: [gemachtigde eisers] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Eisers sub 1 tot en met sub 15 worden hierna gezamenlijk aangeduid als eisers.
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2021 met dagtekening 26 februari 2021 aan iedere eiser een aanslag rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 84.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 mei 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser sub 1 ongegrond verklaard. Bij uitspraken op bezwaar van 10 juni 2021 heeft verweerder de bezwaren van eisers sub 2 tot en met 9 en eisers sub 11 tot en met 14 ongegrond verklaard. Bij uitspraak op bezwaar van 17 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser sub 10 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2022. Namens alle eisers is verschenen hun gemachtigde. Verder is verschenen eiser sub 15 en namens eiser sub 1 zijn zoon, [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2] , [persoon 3] en zijn gemachtigde. Ter zitting zijn de zaken gezamenlijk behandeld.
Het aan eiser sub 14 opgelegde aanslagbiljet rioolheffing heeft betrekking op twee adressen, te weten [het eerste adres] en [het tweede adres] in [woonplaats] . Ter zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat het beroep (alleen) is gericht tegen de aanslag rioolheffing betrekking hebbende op het [het tweede adres] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Overwegingen
Feiten
Eisers zijn eigenaren en gebruikers van bebouwde percelen in de gemeente Waadhoeke. De percelen zijn gelegen op de volgende adressen:
zaaknummer |
eiser(es) |
perceel |
21/1983 |
[Eiser(es) 1] |
[adres 1] te [woonplaats] |
21/1984 |
[Eiser(es) 2] |
[adres 2] te [woonplaats] |
21/1985 |
[Eiser(es) 3] |
[adres 3] te [woonplaats] |
21/1986 |
[Eiser(es) 4] |
[adres 4] te [woonplaats] |
21/1987 |
[Eiser(es) 5] |
[adres 5] te [woonplaats] |
21/1988 |
[Eiser(es) 6] |
[adres 6] te [woonplaats] |
21/1989 |
[Eiser(es) 7] |
[adres 7] te [woonplaats] |
21/1991 |
[Eiser(es) 8] |
[adres 8] te [woonplaats] |
21/1992 |
[Eiser(es) 9] |
[adres 9] te [woonplaats] |
21/1993 |
[Eiser(es) 10] |
[adres 10] te [woonplaats] |
21/1994 |
[Eiser(es) 11] |
[adres 11] te [woonplaats] |
21/1995 |
[Eiser(es) 12] |
[adres 12] te [woonplaats] |
21/1996 |
[Eiser(es) 13] |
[adres 13] te [woonplaats] |
21/1997 |
[Eiser(es) 14] |
[adres 14] te [woonplaats] |
21/1998 |
[Eiser(es) 15] |
[adres 15] te [woonplaats] |
De percelen zijn niet aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Verweerder heeft aan eisers als gebruikers van de onder 1.1. genoemde percelen voor het jaar 2021 aanslagen in de rioolheffing opgelegd ten bedrage van telkens € 84. Dit tarief wordt op de aanslagbiljetten aangeduid als het basistarief.
Eisers hebben zelf voorzieningen getroffen met betrekking tot de inzameling, afvoer en verwerking van hemelwater en de beheersing van de grondwaterstand op hun perceel. De kosten die hiermee samenhangen dragen zij zelf.
Geschil en beoordeling
2. Het geschil ziet op de aanslagen die zijn opgelegd naar het basistarief rioolheffing als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Waadhoeke houdende regels omtrent de heffing en invordering van rioolheffing (Verordening rioolheffing 2021). Hierna wordt deze verordening aangeduid als ‘de Verordening’.
Meer specifiek is in geschil of verweerder rioolheffing mag heffen van de gebruiker van een bebouwd perceel, zonder dat de gemeente op de een of andere manier aanwijsbare prestaties op het gebied van grond- of hemelwaterafvoer verricht ten aanzien van dat specifieke perceel (het perceelsgebonden belang). Indien deze vraag positief wordt beantwoord, is in geschil of het onredelijk is om aan dergelijke gebruikers (toch) aanslagen rioolheffing op te leggen. Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat dit niet onredelijk is, is in geschil of de hoogte van de basisheffing onredelijk is. Verder is in geschil of de gemeente voldoende inzicht heeft gegeven in de maatregelen die door haar zijn getroffen met betrekking tot de regulering van de grondwaterstand van de percelen. Ten slotte zijn partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of de gemeente haar bevoegdheid tot het heffen van rioolheffing ten aanzien van eisers heeft verspeeld omdat de gemeente ten opzichte van eisers haar verplichtingen uit hoofde van de Wet milieubeheer niet nakomt.
Standpunt eisers
Eisers stellen dat artikel 228a, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet geen wettelijke grondslag biedt om een aanslag rioolheffing op te leggen, omdat de gemeente met betrekking tot hun percelen geen voorzieningen treft of heeft getroffen en dus geen kosten maakt. Volgens eisers moet sprake zijn van een perceelsgebonden belang voordat de gemeente kan overgaan tot de heffing van rioolheffing, en dat belang ontbreekt bij de percelen die zij in gebruik hebben. Eisers voeren aan dat de gemeente geen activiteiten – waaronder baggeren en hekkelen – verricht met betrekking tot hun percelen voor wat betreft de afvoer, inzameling of verwerking van hemelwater. In dit kader verwijzen eisers ook naar de parlementaire geschiedenis1, waaruit zij afleiden dat de kosten van baggeren en hekkelen alleen mogen worden betaald uit de opbrengst van de rioolheffing voor zover die kosten toerekenbaar zijn aan een individueel perceel. Wat betreft het ontbreken van een perceelsgebonden belang voeren eisers verder aan dat verweerder geen inzicht heeft gegeven of en welke concrete maatregelen door de gemeente zijn genomen die zien op de regulering van de grondwaterstand van de percelen. Daarbij wijzen eisers er op dat zij in het buitengebied wonen en daar dragen zij zelf, de provincie en het waterschap zorg voor de hemelwaterafvoer en het grondwaterbeheer op en vanaf hun percelen.
Verder stellen eisers dat het onredelijk is om een even hoog bedrag te heffen ter bekostiging van werkzaamheden met betrekking tot hemelwaterafvoer en grondwaterbeheer van een groep gebruikers die geen profijt heeft van die werkzaamheden en in dit kader zelf kosten moet maken, als van de inwoners van de gemeente die wel profijt hebben van die werkzaamheden en geen investeringen hebben gedaan. Eisers vormen een groep gebruikers waarbij die taken met betrekking tot de door hun gebruikte percelen al door henzelf, de provincie en/of het waterschap worden uitgevoerd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers in dit kader verder toegelicht dat de gemeente de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de Wet milieubeheer2 niet nakomt, doordat zij verzuimt zorg te dragen voor een systeem van inzameling, transport en verwerking van afvalwater met betrekking tot de percelen van eisers, waardoor eisers zelf jaarlijks die kosten moeten maken. De omstandigheden dat de gemeente de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de Wet milieubeheer niet nakomt, dat de gemeente niet beschikt over een ontheffing als bedoeld in artikel 10.33, derde lid, onderdeel a, van de Wet milieubeheer en dat eisers zelf kosten maken wat betreft de hemelwaterafvoer en het grondwaterbeheer ten aanzien van hun percelen, maken volgens de gemachtigde dat sprake is van een onredelijke belastingheffing.
Standpunt verweerder
Verweerder stelt dat de rioolheffing geen individueel (perceelsgebonden) belang hoeft te dienen. De rioolheffing is namelijk een bestemmingsheffing waar geen directe tegenprestatie tegenover hoeft te staan. Het is volgens verweerder dus niet relevant of eisers daadwerkelijk gebruik maken van gemeentelijke voorzieningen die uit de rioolheffing worden betaald, waaronder baggeren en hekkelen.
Verweerder stelt dat het niet onredelijk is om alle inwoners mee te laten betalen aan de collectieve voorzieningen in de gemeente. De gemeente gebruikt de opbrengsten van de rioolheffing namelijk niet alleen voor maatregelen omtrent het grondwaterbeheer en de hemelwaterafvoer van individuele percelen, maar ook voor maatregelen die ervoor zorgen dat er geen problemen ontstaan bij de gemeentelijke straten, toegangswegen en pleinen.
Ten slotte voert verweerder aan dat de opbrengst van de basisheffing op zichzelf niet besteed hoeft te worden aan hemelwater- en grondwatertaken. De verplichting dat de opbrengsten maximaal kostendekkend mogen zijn, ziet volgens verweerder alleen op de rioolheffing als geheel. Verder stelt verweerder dat hij met het overleggen van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), de relevante delen uit de programmabegroting en Excelbestanden met berekeningen, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarop het tarief van de basisheffing is gebaseerd en hoe de opbrengst van de rioolheffing in de gemeente wordt besteed.
Relevante wet- en regelgeving
In artikel 228a, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet is het volgende opgenomen:
“1. Onder de naam rioolheffing kan een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
2. Ter zake van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, kunnen twee afzonderlijke belastingen worden geheven.”
In de Verordening is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Artikel 2. Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een bebouwd perceel.
(…)