Rechtbank Noord-Nederland, 17-02-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:412, AWB - 21 _ 699
Rechtbank Noord-Nederland, 17-02-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:412, AWB - 21 _ 699
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 17 februari 2022
- Datum publicatie
- 25 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2022:412
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 699
Inhoudsindicatie
Eiser heeft aangifte gedaan voor de IB/PVV voor het jaar 2019 en geeft daarbij een inkomen uit werk en woning aan van € 30.212. Verweerder heeft de aanslag overeenkomstig de aangifte van eiser vastgesteld. Na verrekening van een eerder verleende voorlopige teruggave van € 5.528 moest eiser nog € 4.669 op de aanslag betalen en daarnaast nog € 18 belastingrente. Kort na de datum van de aanslag dient eiser een nieuwe aangifte in waarbij hij een aftrek specifieke zorgkosten opvoert van € 6.204. Verweerder neemt de aangifte in behandeling als verzoek ambtshalve vermindering en wijst dit volledig toe. De aanslag wordt daarbij verminderd met € 1.954. Er blijft dus nog een te betalen bedrag open staan van € 2.733. Eiser betaalt dit niet. Verweerder doet bevel tot betaling door middel van een dwangbevel. Eiser gaat in beroep bij de rechtbank. Het beroep is niet-ontvankelijk, omdat tegen een dwangbevel alleen verzet bij de civiele rechter open staat.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/699
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2019 met dagtekening 25 september 2020 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.212.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 18 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij beschikking ambtshalve vermindering van 23 december 2020 heeft verweerder de aanslag verminderd en berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.008. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig met € 10 verminderd.
Met dagtekening 20 januari 2021 is eiser bij dwangbevel gelast tot betaling van het nog niet betaalde bedrag van de aanslag, te weten € 2.733. Daarbij is een bedrag van € 17 aan vervolgingskosten in rekening gebracht.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2022. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [medewerker Belastingdienst] . De griffier heeft eiser bij aangetekende brief, verzonden op 11 november 2021 op het door hem opgegeven adres onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Volgens het ‘Track & Trace-systeem’ van PostNL is de aangetekende brief op 13 november 2021 door eiser afgehaald bij een PostNL-punt. Gelet hierop, heeft de rechtbank vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op regelmatige wijze aan het adres van eiser is aangeboden.
Overwegingen
Feiten
Eiser heeft op 8 augustus 2020 aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2019. In deze aangifte heeft eiser een inkomen uit werk en woning aangegeven van € 30.212. Dit is tevens het verzamelinkomen.
Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2019 overeenkomstig de aangifte van eiser vastgesteld. Na verrekening van een eerder verleende voorlopige teruggave van € 5.528 moest eiser nog € 4.669 op de aanslag betalen en daarnaast nog € 18 belastingrente.
Op 22 november 2020 heeft eiser een gewijzigde aangifte ingediend. Naast het onder 1.1. genoemde inkomen uit werk en woning heeft eiser een aftrek specifieke zorgkosten opgevoerd van € 6.204.
Verweerder heeft de gewijzigde aangifte aangemerkt als verzoek ambtshalve vermindering en is volledig aan het verzoek tegemoetgekomen bij beschikking van 23 december 2020. In deze beschikking staat onder meer:
“De inspecteur heeft u de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2019, nummer [aanslagnummer] , opgelegd. Deze aanslag blijkt te hoog te zijn vastgesteld. Als gevolg hiervan is de aanslag verminderd met € 1.954.
Berekening van het te ontvangen of te verrekenen bedrag |
|||
Loonheffing |
€ |
5.965 |
|
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen |
af |
€ |
3.160 |
Eerder verleende voorlopige teruggave(n) |
af |
€ |
5.528 |
Belastingrente |
af |
€ |
10 |
Saldo |
€ |
2.733 |
|
Saldo (eerder) |
€ |
4.687 |
|
Te ontvangen of te verrekenen |
€ |
1.954” |
Met dagtekening 20 januari 2021 heeft de ontvanger eiser een dwangbevel gestuurd. In dit dwangbevel staat – voor zover van belang – het volgende:
“Op 20 januari 2021 heb ik geconstateerd dat u achter bent met het betalen van de aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen 2019, aanslagnummer [aanslagnummer] , met dagtekening 25 september 2020.
Bedrag van de aanslag na aftrek van de verleende verminderingen : € 2.733,00
Bedrag van de gedane betalingen en verleende kwijtscheldingen : € 0,00
Bedrag van de belastingaanslag dat nu invorderbaar is : € 2.733,00
Tot nu toe verschuldigde kosten van vervolging : € 17,00
Totaalbedrag dat nu invorderbaar is : € 2.750,00
(…)
Dit dwangbevel met bevel tot betaling is op grond van de Invorderingswet 1990 door terpostbezorging van het afschrift aan u betekend. Als u niet betaalt zal met toepassing van de wettelijke voorschriften worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van dit dwangbevel tot verhaal van het op de datum van de tenuitvoerlegging invorderbare bedrag met kosten en invorderingsrente. U kunt in verzet komen tegen de tenuitvoerlegging.
(...)
De kosten van betekening bedragen € 280,00. Het totaalbedrag dat u moet voldoen bedraagt € 2.750,00 + € 280,00 = € 3.030,00 met de eventueel nog verschuldigde invorderingsrente.”
Eiser heeft met dagtekening 1 maart 2021 een brief aan de rechtbank gestuurd die door de rechtbank op 8 maart 2021 is ontvangen. In deze brief schrijft eiser – voor zover van belang – het volgende:
“In het verleden (2020) heb ik meerdere keren aangegeven niks te hebben ontvangen. Van de belastingaanslag kan niks kloppen. Ik heb geen schulden.
(…)
Ik heb nu blijkbaar meerdere vorderingen lopen T.h. 20.000 euro! Dit kan nooit! kloppen. Graag zie ik € 0,= staan.”
Op verzoek van de rechtbank heeft eiser de gronden van zijn beroep bij e-mail van 3 mei 2021 aangevuld. In dit aanvullend beroepschrift schrijft eiser – voor zover van belang – het volgende:
“Betreft Beroepschrift/Bezwaarschrift Dwangbevel
Kenmerk [aanslagnummer]
(…)
Ben het niet eens omdat, ik niks heb ingevuld. Heb niks ingevoerd of veranderd.
- Het Bedrag van € 2750,00 Euro is onjuist omdat ik niks heb ontvangen of heb gewijzigd.
(…)
Deze Dwangbevel is niet vorderbaar. Ook ben ik niet of voldoende geïnformeerd.
Bij deze wil ik hier ook graag eens kwijtschelding voor aanvragen. Kan dit niet betalen, en heb geen schulden.”
Geschil en beoordeling
2. De rechtbank ziet zich allereerst de vraag gesteld tegen welke beslissing eiser opkomt.
3. De rechtbank leidt uit de brief met dagtekening 1 maart 2021 en de e-mail van 3 mei 2021 van eiser af dat hij opkomt tegen het dwangbevel. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan tegen een dwangbevel echter geen beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter.1 Indien eiser tegen het dwangbevel had willen opkomen, had hij verzet moeten instellen bij de civiele rechter. Het beroep van eiser is om die reden niet-ontvankelijk.
4. Uit het door eiser genoemde kenmerk zou ook kunnen worden afgeleid dat eiser bedoeld heeft beroep in te stellen tegen de beschikking ambtshalve vermindering. In dat geval geldt dat het beroep eveneens niet-ontvankelijk is. Verweerder is namelijk geheel tegemoetgekomen aan het verzoek van eiser om ambtshalve vermindering. Er staat in zo’n situatie geen bezwaar en beroep open tegen een beschikking ambtshalve vermindering.2
5. Tegen de door de ontvanger in rekening gebrachte kosten van vervolging (van € 17) kan wel bezwaar of beroep worden ingesteld.3 Uit de brief met dagtekening 1 maart 2021 en de e-mail van 3 mei 2021 van eiser leidt de rechtbank echter niet af dat eiser daartegen op wenst te komen.
6. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat eiser het niet eens is met de aan hem opgelegde aanslag. Tegen deze aanslag kan eiser echter niet meer opkomen, omdat de wettelijke bezwaartermijn is verstreken. Wel kan eiser, uiterlijk tot 31 december 2024, een (nieuw) verzoek om ambtshalve vermindering indienen waarbij hij om aanpassing van de aanslag kan verzoeken.
7. De slotsom is dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Kattenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier, op 17 februari 2022. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier w.g. rechter