Home

Rechtbank Noord-Nederland, 08-03-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:655, AWB LEE - 21 _ 3231

Rechtbank Noord-Nederland, 08-03-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:655, AWB LEE - 21 _ 3231

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
8 maart 2022
Datum publicatie
14 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:655
Zaaknummer
AWB LEE - 21 _ 3231

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet samengevat voor publicatie.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/3231

(gemachtigde: [naam gemachtigde van eiser]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst Particulieren/kantoor Eindhoven, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde van verweerder]).

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 2 mei 2020 aan eiser voor het jaar 2019 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.993. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking het verzamelinkomen vastgesteld op € 1.993.

Verweerder heeft bij verminderingsbeschikking met dagtekening 3 november 2020 eisers verzamelinkomen voor het jaar 2019 verminderd tot € 447.

Bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2021 heeft verweerder eisers bezwaar tegen de verminderingsbeschikking niet-ontvankelijk verklaard. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder het bezwaar als verzoek om ambtshalve vermindering beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Op 1 maart 2020 heeft eiser aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 gedaan naar uitsluitend een inkomen uit werk en woning van € 1.993. Het inkomen is als volgt berekend in de aangifte:

Totale inkomsten loon en uitkering

3.512

Aftrek specifieke zorgkosten (na drempel van € 133)

1.050

-/-

Restant persoonsgebonden aftrek voorgaande jaren

469

-/-

Inkomen uit werk en woning

1.993

1.2.

Met dagtekening 2 mei 2020 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2019, conform eisers aangifte, een aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.993. Het verzamelinkomen is gelijk aan het inkomen uit werk en woning.

1.3.

Bij beschikking van 29 juli 2020 is aan eiser een tegemoetkoming specifieke zorgkosten (hierna: TSZ) voor het jaar 2019 toegekend van € 384. Deze is als volgt berekend:

Verzamelinkomen

1.993

In aanmerking genomen specifieke zorgkosten

1.050

Gecombineerde inkomensheffing (A)

730

Gecombineerde heffingskortingen (B)

2.539

Berekende gecombineerde inkomensheffing zonder specifieke zorgkosten (C)

1.114

De tegemoetkoming is gelijk aan C min A

384

1.4.

Op 29 september 2020 heeft verweerder van eiser drie aangiften IB/PVV voor het jaar 2019 ontvangen. De tweede en derde aangifte zijn identiek. Deze aangiften zijn gedaan naar een inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 447. Het inkomen is als volgt berekend in de aangifte:

Totale inkomsten loon en uitkering

3.512

Winst uit onderneming

2.379

-/-

Aftrek specifieke zorgkosten (na drempel van € 133)

217

-/-

Restant persoonsgebonden aftrek voorgaande jaren

469

-/-

Inkomen uit werk en woning

447

1.5.

Bij de verminderingsbeschikking van 3 november 2020 heeft verweerder het verzamelinkomen voor het jaar 2019 verminderd tot € 477, overeenkomstig eisers twee identieke aangiften van 29 september 2020.

1.6.

Bij beschikking van 26 februari 2021 is eisers TSZ 2019 herzien. De TSZ is hierbij vastgesteld op € 79, waardoor een bedrag van € 305 terugbetaald moest worden. De TSZ en terugvordering zijn als volgt berekend:

Verzamelinkomen

447

In aanmerking genomen specifieke zorgkosten

217

Gecombineerde inkomensheffing (A)

163

Gecombineerde heffingskortingen (B)

2.778

Berekende gecombineerde inkomensheffing zonder specifieke zorgkosten (C)

242

De tegemoetkoming is gelijk aan C – A

79

Berekende tegemoetkoming in de beschikking van 29 juli 2020 met kenmerk beschikkingsnummer [nummer]

384

Terug te betalen bedrag

305

1.7.

Bij brief van 16 maart 2021, door verweerder ontvangen op 17 maart 2021, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de ‘aanslag TSZ 2019 met beschikkingsnummer [nummer]’. In het bezwaarschrift gaat eiser in op een navorderingsaanslag IB/PVV 2019. Het bezwaar is gericht aan de Belastingdienst, Kantoor Breda.

1.8.

Bij brief van 19 april 2021 heeft de Belastingdienst Centrale Administratieve Processen / kantoor Breda gereageerd op het bezwaarschrift. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Bezwaar tegen de inkomstenbelasting 2019

De beoordeling van uw bezwaar tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2019, zal elders binnen de Belastingdienst plaatsvinden daar ik niet bevoegd ben een oordeel te geven over de aftrekbaarheid van de specifieke zorgkosten. Dit bezwaar wordt daarom behandeld door de afdeling inkomstenbelasting.

1.9.

Bij uitspraak op bezwaar van 3 juni 2021 heeft de Belastingdienst Centrale Administratieve Processen / kantoor Breda beslist op het bezwaar voor zover dat zag op de herziene beschikking TSZ 2019 van 26 februari 2021 (zie 1.6.).

1.10.

Over het bezwaar voor zover dat zag op het verzamelinkomen voor het jaar 2019 hebben eiser en verweerder (de Belastingdienst Particulieren / Kantoor Breda) in de periode 1 juni 2021 tot en met 27 september 2021 per e-mail gecorrespondeerd. Eiser heeft daarbij diverse facturen voor zorgkosten overgelegd.

1.11.

Bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2021 heeft verweerder eisers bezwaar tegen de verminderingsbeschikking IB/PVV 2019 van 3 november 2020 nietontvankelijk verklaard. Tegelijk heeft verweerder eisers bezwaar als verzoek om ambtshalve vermindering beoordeeld, en dat verzoek gedeeltelijk toegekend. Het verzamelinkomen voor het jaar 2019 is vastgesteld op € 0.

Geschil

2.1.

In beroep is in geschil of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.2.

Verder is in geschil of verweerder terecht geen vergoeding heeft toegekend voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Standpunten partijen

3.1.

Eiser stelt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser stelt dat het bezwaar van 16 maart 2021 tijdig door verweerder is ontvangen. Hij wijst daarbij op de dagtekening van de herziene beschikking TSZ voor het jaar 2019, zijnde 26 februari 2021. Volgens eiser voldeed het bezwaarschrift verder ook aan alle eisen die artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) daaraan stelt.

3.2.

Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor het bezwaar. Volgens eiser is sprake van een gegrond bezwaar, waarvoor een kostenvergoeding toegekend had moet worden.

4.1.1.

Verweerder stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder stelt dat het bezwaar van 16 maart 2021 blijkens de inhoud daarvan zowel gericht is tegen de gewijzigde beschikking TSZ 2019 met dagtekening 26 februari 2021, als tegen de verminderingsbeschikking van 3 november 2020. Ten aanzien van de laatstgenoemde beschikking is eisers bezwaar te laat ontvangen. Er zijn geen redenen voor verschoonbaarheid van de te late indiening gesteld. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat het bezwaar eigenlijk niet-ontvankelijk is omdat tegen de verminderingsbeschikking geen rechtsmiddel openstond, omdat geen sprake is van een gehele of gedeeltelijke afwijzing van eisers verzoek om ambtshalve vermindering.

4.2.

Verweerder stelt dat er geen reden was voor een kostenvergoeding voor het bezwaar, omdat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Beoordeling

5.1.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar terecht nietontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

5.2.

Verweerder heeft eisers bezwaar van 16 maart 2021 terecht opgevat als gericht tegen zowel de herziene TSZ-beschikking van 26 februari 2021 (zie 1.6.) als de veroorzaker van die herziening, de verminderingsbeschikking van de aanslag IB/PVV 2019 van 3 november 2020 (zie 1.5.).

5.3.

De verminderingsbeschikking van 3 november 2020 is een zogenaamde ambtshalve vermindering, genomen op grond van artikel 9:6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Eiser heeft om deze vermindering verzocht door het indienen van nieuwe aangiften ruim nadat de aanslag was vastgesteld (zie 1.2. en 1.4.). Op grond van artikel 9:6, derde lid, Wet IB 2001 geldt de regeling voor ambtshalve vermindering ook voor het verzamelinkomen.

5.4.

Omdat de vermindering van 3 november 2020 op verzoek van eiser heeft plaatsgevonden, en dat verzoek niet geheel of gedeeltelijk is afgewezen, stond geen bezwaar open tegen de verminderingsbeschikking (zie artikel 9:6, derde lid, Wet IB 2001).

5.5.

Nu geen bezwaar openstond tegen de verminderingsbeschikking, heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

6. Omdat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, was er naar het oordeel van de rechtbank ook geen reden voor een kostenvergoeding voor het bezwaar.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De beslissing is op 8 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.

w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel