Home

Rechtbank Noord-Nederland, 10-03-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:694, AWB - 21 _ 3377

Rechtbank Noord-Nederland, 10-03-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:694, AWB - 21 _ 3377

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
10 maart 2022
Datum publicatie
15 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:694
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3377

Inhoudsindicatie

IB/PVV, jonggehandicaptenkorting, opname gegevens in FSV, waarschuwing in verband met taalgebruik eiser

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 21/3377 en 21/3378

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 10 maart 2022 in de zaak tussen

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Het beroep is gericht tegen de uitspraken op bezwaar, in één geschrift vervat, van verweerder van 15 oktober 2021 op de bezwaarschriften van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2017.

Het beroep gericht tegen de aanslag IB/PVV 2016 heeft de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer LEE 21/3377 en het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2017 onder het zaaknummer LEE 21/3378.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022. Eiser is zonder bericht van verhindering, alhoewel daartoe deugdelijk opgeroepen blijkens de track and trace-code van de oproepingsbrief, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon 1] .

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

Jonggehandicaptenkorting

2. De eerste beroepsgrond, zo begrijpt de rechtbank uit het beroepschrift, is dat verweerder bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2016 en 2017 de jonggehandicaptenkorting ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.

3. In haar uitspraak van 26 mei 2016 (zaaknummer: LEE 14/4256) heeft de rechtbank ten aanzien van de aan eiser opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 geoordeeld dat verweerder terecht toepassing van de jonggehandicaptenkorting heeft geweigerd. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:

De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiser, die zich op de toepasselijkheid van de jonggehandicaptenkorting beroept, ligt om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hij aan de voorwaarden voor die toepasselijkheid voldoet. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aan de hiervoor omschreven bewijslast heeft voldaan. Tegenover de enkele (impliciete) stelling van eiser dat hij recht heeft op toepassing van de jonggehandicaptenkorting, heeft verweerder gewezen op stukken van het UWV (bijlage 18 bij het verweerschrift) waaruit kan worden afgeleid dat eiser bij het UWV meerdere malen een Wajong-uitkering heeft aangevraagd, welke aanvragen telkens - ook met betrekking tot het onderhavige belastingjaar - zijn afgewezen. Ook de daartegen ingestelde bezwaren en beroepen zijn steeds afgewezen.

De enkele (impliciete) stelling dat hij recht heeft op arbeidsondersteuning in de zin van de Wajong, heeft eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt. Nu eiser door het UWV niet op grond van de Wet Wajong als jonggehandicapte is aangemerkt, ligt dat ook overigens geenszins voor de hand. Verweerder heeft de toepassing van de jonggehandicaptenkorting dan ook terecht geweigerd.

4. In haar uitspraak van 11 juli 2017 (zaaknummer: LEE 16/3325) heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ook voor het jaar 2012 terecht toepassing van de jonggehandicaptenkorting bij de aanslag IB/PVV van eiser heeft geweigerd. Voor de motivering heeft de rechtbank verwezen naar haar uitspraak van 26 mei 2016.

5. Wat betreft de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2016 en 2017 ziet de rechtbank wederom geen reden om anders te oordelen. Eiser heeft ook nu geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die maken dat hij recht heeft op een Wajonguitkering of arbeidsondersteuning in de zin van de Wajong. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2016 en 2017 de jonggehandicaptenkorting terecht buiten toepassing heeft gelaten.

Gegevensverwerking in het kader van de FSV

6. De tweede beroepsgrond is dat eiser wordt gediscrimineerd om zijn etnische afkomst. In dat kader heeft eiser erop gewezen dat hij is opgenomen in de Fraude Signalering Voorziening (FSV).

7. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat de aangiften IB/PVV van eiser zijn uitgeworpen omdat hij had aangegeven recht te hebben op de jonggehandicaptenkorting, terwijl hij volgens de gegevens van het UWV niet Wajong-gerechtigd is. Volgens verweerder heeft uitsluitend deze omstandigheid geleid tot de uitworp van de aangiften.

8. De rechtbank leidt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021, rov 5.3.,1 af dat de enkele opname van de persoonsgegevens van eiser in de FSV, hoezeer die opname in het licht van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) ook onrechtmatig kan worden geacht, geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017. Er kunnen alleen gevolgen zijn voor de aanslagen als een of meer fundamentele grondrechten, zoals het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging, zijn geschonden. Eiser moet daarvoor gemotiveerd stellen dat en waarom die fundamentele grondrechten in dit specifieke geval zijn geschonden.

9. Eiser heeft aan deze motiveringsplicht niet voldaan. De enkele stelling dat sprake is van etnisch profileren en van institutioneel racisme, is daartoe onvoldoende. Ook de overlegging van de brief van verweerder waarin eiser is medegedeeld dat zijn gegevens zijn opgenomen in de FSV is daarvoor onvoldoende. Om deze reden slaagt deze beroepsgrond niet.

10. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gericht tegen aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 ongegrond verklaard.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

12. De rechtbank merkt ten slotte nog op dat eiser zich (met name) in het beroepschrift en bezwaarschrift uitlatingen heeft gedaan over de (medewerkers van) de rechtbank en verweerder die beledigend en grievend zijn. De rechtbank acht dergelijk taalgebruik, op zijn zachtst gezegd, niet gepast. De rechtbank wijst eiser erop dat bij herhaling de mogelijkheid bestaat dat zijn stukken, voor zover die dergelijke uitlatingen bevatten, zullen worden geweigerd. Voor nu volstaat de rechtbank met deze waarschuwing.

13. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Deze uitspraak is op 10 maart 2022 gedaan door mr. G. Kattenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel