Rechtbank Noord-Nederland, 03-10-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:4004, LEE 20/3578
Rechtbank Noord-Nederland, 03-10-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:4004, LEE 20/3578
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2023
- Datum publicatie
- 11 oktober 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2023:4004
- Zaaknummer
- LEE 20/3578
Inhoudsindicatie
OB, gevolgen herziening voor uiteindelijk overnemer na toepassing artikel 37d Wet OB
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3578
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Minister voor Rechtsbescherming
(de Minister).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 aan eiseres bij beschikking met dagtekening 21 juni 2019 op grond van artikel 17 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) een teruggaaf omzetbelasting verleend van € 48.915. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 490 aan rente vergoed.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 11 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de teruggaafbeschikking omzetbelasting verhoogd tot een bedrag van € 93.802 en de rentebeschikking verhoogd tot € 3.370.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eerste verzoek art. 8:29 Awb (geheimhouding)
Verweerder heeft bij het verweerschrift de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Daarbij heeft verweerder in een begeleidende brief met dagtekening 28 januari 2021 met betrekking tot bepaalde gedeelten van bijlage 16 bij het verweerschrift een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De integrale, ongeschoonde stukken behorende tot bijlage 16 bij het verweerschrift (8:29-stukken) heeft verweerder aangeleverd in een afzonderlijke, gesloten envelop.
De rechtbank heeft het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken, met uitzondering van de envelop met de 8:29-stukken, doorgezonden naar de gemachtigde van eiseres. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 11 maart 2021 in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek van verweerder tot geheimhouding van de 8:29-stukken. De gemachtigde van eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 25 maart 2021. Daarbij heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de geheimhouding van een deel van de 8:29-stukken (2 verslagen van interne overleggen).
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft bij tussenbeslissing van 3 mei 2022 het verzoek om geheimhouding volledig toegewezen. Op het verzoek van de rechtbank aan eiseres om aan te geven of eiseres akkoord is met beperkte kennisneming van de 8:29-stukken heeft de rechtbank geen reactie ontvangen. Eiseres heeft dus geen toestemming gegeven voor beperkte kennisneming. Dat betekent dat de meervoudige kamer van de rechtbank die deze uitspraak doet, geen kennis heeft genomen van de 8:29-stukken.
Tweede verzoek art. 8:29 Awb (beperkte kennisneming)
Op 31 mei 2023 heeft verweerder opnieuw een verzoek gedaan als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Deze keer ging het om een afschrift van een strafvonnis van de rechtbank Overijssel van 5 december 2022. Verweerder heeft een geschoonde en een ongeschoonde versie van het afschrift van dat vonnis aan de rechtbank gestuurd. In de begeleidende brief heeft verweerder met betrekking tot de geschoonde gedeelten van het strafvonnis een verzoek gedaan om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank heeft de begeleidende brief en het door verweerder geschoonde strafvonnis doorgezonden naar de gemachtigde van eiseres. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres bij bericht van 7 juni 2023 in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek van verweerder tot beperkte kennisneming van het strafvonnis.
De gemachtigde van eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 23 juni 2023. De gemachtigde heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen gewichtige redenen zijn voor het vrijwel volledig schonen van de inhoud van het strafvonnis. Verder schrijft hij dat hij de rechtbank toestemming geeft om kennis te nemen van de ongeschoonde versie van het vonnis. Dat heeft de meervoudige kamer van de rechtbank die deze uitspraak doet, vervolgens ook gedaan.
Bij bericht van 13 juli 2023 heeft de rechtbank verweerder meegedeeld dat het beroep op beperkte kennisneming met betrekking tot bepaalde inhoudelijke gedeelten van het vonnis niet gerechtvaardigd is, en verweerder in de gelegenheid gesteld om al dan niet opvolging te geven aan deze tussenbeslissing.
Bij brief van 17 juli 2023 heeft verweerder een afschrift van het strafvonnis van de rechtbank Overijssel van 5 december 2022 overgelegd, dat hij heeft geschoond overeenkomstig de tussenbeslissing van de rechtbank van 13 juli 2023. Dit afschrift is doorgezonden aan de gemachtigde van eiseres.
Eiseres heeft voor de zitting nadere stukken en een pleitnota ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [persoon 1 (vader van maat 1)] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon 2] en [persoon 3] .
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is een maatschap, opgericht op 19 december 2017, gedreven door [maat 1] en zijn echtgenote [maat 2] . Eiseres exploiteert een melkveehouderij.
Tot 1 januari 2018 waren de prestaties van eiseres vrijgesteld op grond van de zogenoemde landbouwregeling.1 Hierdoor kon eiseres de aan de vrijgestelde prestaties toerekenbare voorbelasting niet in aftrek brengen. Met ingang van 1 januari 2018 zijn de prestaties van eiseres op grond van de hoofdregel wél belast met omzetbelasting, wegens het per die datum vervallen van de landbouwregeling.
In september 2015 heeft [persoon 1 (vader van maat 1)] voor een koopprijs van € 2.100.000 een melkveehouderij gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] gekocht van [overdrager] . De koopprijs van € 2.100.000 heeft blijkens de akte van levering van 6 januari 2016 betrekking op de volgende (onroerende) zaken (hierna: de bedrijfsgoederen):
Bedrijfsgebouwen (inclusief woning met ondergrond), voeropslag en erfverharding |
€ 648.322 |
|
Inrichting en installaties (zijnde melkinstallaties, krachtvoerautomaten en voersilo’s) |
€ 175.000 |
|
Bedrijfserf groot 1 hectare |
€ 110.000 |
|
Woning |
€ 200.000 |
|
Ondergrond woning groot 0.10.00 hectare |
€ 50.000 |
|
Betalingsrechten |
€ 35.000 |
|
Landerijen in eigendom 1.48.80 hectare |
€ 77.700 |
|
Landerijen in erfpacht 57.86.75 hectare |
€ 803.978 |
|
Totaal |
€ 2.100.000 |
In de akte van levering staat verder – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Omzetbelasting
Verkoper staat er tegenover koper voor in dat met betrekking tot deze overdracht geen
omzetbelasting is verschuldigd.
(…)