Home

Rechtbank Oost-Brabant, 15-03-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:1088, 17_117

Rechtbank Oost-Brabant, 15-03-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:1088, 17_117

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
15 maart 2018
Datum publicatie
20 maart 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2018:1088
Formele relaties
Zaaknummer
17_117

Inhoudsindicatie

Gelijkwaardig alternatief met aanmerkelijk minder bezwaren?

Vervolg op de uitspraak van 4 september 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:4639). De rechtbank is van oordeel dat alternatief 1 op de locatie die de rechtbank in gedachten had niet haalbaar is omdat de betreffende eigenaar geen medewerking wil verlenen. Realisatie van de mast op de gronden in eigendom van de Provincie Noord-Brabant en de gemeente Heusden leidt niet tot aanmerkelijk minder bezwaren vanwege de risico’s voor verkeersveiligheid. Alternatief 1 valt af. Daarom heeft verweerder de omgevingsvergunning voor het bouwen van de antennemast kunnen verlenen.

Uitspraak

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummers: SHE 17/117, SHE 17/118 en SHE 17/169

,

gezamenlijk te noemen eisers,

(gemachtigde: mr. Z.M. Nasir),

en

(gemachtigde: mr. J.A.M. Hermans).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Wireles Infrastructure Group (Wig),

te Amsterdam, (vergunninghoudster), gemachtigde M.A.P. Krouwel.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan plaatselijk bekend Margrietstraat nabij nummer 2a te Heusden.

Bij besluit van 2 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van eiser 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 17/117, dat van eisers 2 onder zaaknummer SHE 17/118 en dat van eiser 3 onder zaaknummer SHE 17/169.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017. Eisers zijn verschenen, met uitzondering van eisers 2, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster is de gemachtigde verschenen.

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben inlichtingen verschaft. Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 23 mei 2017. Eisers zijn verschenen, met uitzondering van eisers 2, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de vergunninghoudster is de gemachtigde verschenen.

De rechtbank heeft vervolgens de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld. Die heeft op 22 juni 2017 advies uitgebracht. Alle partijen hebben daarop gereageerd. De rechtbank heeft daarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten en op 4 september 2017 een tussenuitspraak gedaan.

Op 13 september 2017 heeft vergunninghoudster informatie naar de rechtbank gestuurd. Verweerder heeft op 21 september 2017 een reactie gegeven naar aanleiding van de tussenuitspraak. Eisers hebben hier op 5 december 2017 gereageerd.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Verweerder geeft in de reactie aan dat hij het niet eens is met de tussenuitspraak. Verweerder mag het niet eens zijn met de tussenuitspraak, dit is geen reden om anders te beslissen dan in de tussenuitspraak.

2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd of er alternatieven zijn waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Naar het oordeel van de rechtbank kan met alternatief 1 een gelijkwaardig resultaat worden behaald. Als de mast op alternatief 1 (of zeer nabij) kan worden gerealiseerd met een uitweg op de Elshoutseweg, kan hiermee een gelijkwaardig resultaat worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om aan te geven of realisering van de mast op alternatief 1, althans in de onmiddellijke nabijheid daarvan, met een uitweg op de Elshoutseweg, mogelijk is of niet.

3.1

Verweerder geeft in de reactie aan dat hij de informatie van vergunninghoudster bevestigt. Volgens vergunninghoudster kan met plaatsing van een 40 meter hoge mast in het gebied van alternatief 1 geen vergelijkbare dekking worden behaald als met het vergunde alternatief. Vergunninghoudster heeft geïnformeerd bij de eigenaren van de percelen in het gebied van alternatief 1. Deze eigenaren willen niet meewerken aan plaatsing van de mast.

Verweerder geeft aanvullend aan dat uit verkeerskundig oogpunt plaatsing van de mast op de middenberm van de Elshoutseweg onmogelijk is en dat een extra aansluiting van een perceel op de Elshoutseweg of de N267 de verkeersveiligheid in gevaar zou kunnen brengen. Verweerder heeft geïnformeerd naar wat omwonenden vinden van het alternatief 1. Zij zijn niet positief. Verweerder betrekt tot slot bij de afweging de plaatsing van de mast naar een beter geachte locatie in een daarvoor in aanmerking komend gebied en de bereidheid van vergunninghoudster om mee te werken aan verwijdering van de bestaande mast aan de Paulus Potterstraat. Op basis daarvan concludeert verweerder dat alternatief 1 niet mogelijk is. Hij verzoekt de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.

3.2

Eisers betwijfelen of verweerder zonder vooringenomenheid alternatief 1 heeft bezien. Eisers benadrukken dat in alternatief 1 sprake is van verschillende kruispunten op de provinciale wegen waar al moet worden afgeremd als wordt afgeslagen (temeer omdat voorrang moet worden gegeven aan fietsers op het nabijgelegen fietspad. Er wordt niet gereden op hoge snelheid. Volgens eisers hebben de door verweerder bevraagde omwonenden weinig tot geen zicht op alternatief 1. Eisers wijzen in reactie op de informatie van vergunninghoudster op de bevindingen van de StAB. Zij hechten geen waarde aan de stedenbouwkundige afwegingen van vergunninghoudster.

3.3

In de reactie van verweerder ziet de rechtbank geen teken van partijdigheid ten gunste van vergunninghoudster in het nadeel van verzoekster. De omstandigheid dat verweerder weinig ziet in alternatief 1, wil nog niet zeggen dat verweerder partijdig is.

3.4

De rechtbank hecht geen waarde aan de nieuwe berekeningen van de dekking van een mast binnen het gebied van alternatief 1. Dat komt omdat de rechtbank in de tussenuitspraak hierover een eindoordeel heeft gegeven. De rechtbank ziet in de nieuwe berekeningen van de derde-partij geen aanleiding hiervan af te wijken. Eisers merken overigens terecht op dat in de tussenuitspraak er van uit wordt gegaan dat de mast in alternatief 1 40 meter hoog is.

3.5

De omstandigheid dat een rechthebbende geen toestemming geeft voor plaatsing van de mast, of dat nu in de ogen van eisers terecht is of niet, is wel een omstandigheid die verweerder moet laten meewegen. Een weigering van een toestemming is een evidente private belemmering en dat alleen is al reden om de vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te weigeren. Bovendien betekent een dergelijke weigering dat vergunninghoudster niets heeft aan een vergunning. Uit de informatie van eiser 3 volgt dat geen van de private eigenaren (de vereniging natuurmonumenten en de Stichting Brabants Landschap) willen meewerken aan de plaatsing van de mast op hun perceel. De beweegredenen van de private eigenaren acht de rechtbank niet relevant. Zij kunnen in deze procedure niet worden gedwongen medewerking te verlenen aan de plaatsing van de mast.

3.6

Dan resteren de gronden in eigendom van de Provincie Noord-Brabant en de gemeente Heusden. Dit betreffen de ruimte in de middenberm van de Elshoutseweg en de ruimte tussen de Elshoutseweg en de N267. Dit zijn overigens niet de gronden die de rechtbank voor ogen heeft gehad in de tussenuitspraak maar ze liggen wel in de nabijheid van alternatief 1. De rechtbank bedoelde in de tussenuitspraak het perceel van de Stichting Brabants Landschap. De gronden in eigendom van de Provincie Noord-Brabant en de gemeente Heusden acht de rechtbank uit het oogpunt van verkeersveiligheid niet geschikt. De ruimte is beperkt. De rechtbank vindt ook dat de plaatsing van de mast en de komst van een extra uitweg op de Elshoutseweg vlakbij de aftakking aan de N267 de overzichtelijkheid van de verkeerssituatie ter plaatse niet ten goede komen. Een aansluiting op deze percelen vanaf de N267 is niet gewenst. De rechtbank is van oordeel dat op deze percelen niet met aanmerkelijk minder bezwaren een mast kan worden gerealiseerd. De rechtbank laat in het midden of de Provincie Noord-Brabant en de gemeente Heusden tegen hun zin zouden kunnen worden gedwongen om mee te werken aan plaatsing van een mast op hun eigendom. Ook de kritiek van de bewoners aan de Oranjelaan op alternatief 1 laat de rechtbank buiten beschouwing.

3.7

Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat alternatief 1 op de locatie die de rechtbank in gedachten had niet haalbaar is. Realisatie van de mast op de gronden in eigendom van de Provincie Noord-Brabant en de gemeente Heusden leidt niet tot aanmerkelijk minder bezwaren vanwege de risico’s voor verkeersveiligheid. Alternatief 1 valt daarom af.

4. Uit de tussenuitspraak volgt dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Bij gebrek aan een goed alternatief, heeft verweerder de omgevingsvergunning voor een mast nabij de Margrietstraat kunnen verlenen. Er is geen aanleiding deze omgevingsvergunning te herroepen. De rechtbank zal daarom de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten.

5. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een bedrag van € 3.006,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een deskundigenadvies en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijzen na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1. De rechtbank beschouwt de drie beroepen als samenhangende zaken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een extra hoge vergoeding, de zaak is niet ingewikkeld of gecompliceerd.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan elk van eisers afzonderlijk te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.006,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel