Rechtbank Oost-Brabant, 20-12-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:6414, 17_3529
Rechtbank Oost-Brabant, 20-12-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:6414, 17_3529
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 december 2018
- Datum publicatie
- 22 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2018:6414
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:311, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17_3529
Inhoudsindicatie
Het bezwaar is ingediend namens de gezamenlijke erven, waarbij eiseres zich heeft gepresenteerd als één van de erven, de bestreden uitspraak is gericht aan de erven en het beroep is ingesteld door (uitsluitend) eiseres op persoonlijke titel. Eiseres kan echter in fiscale zin niet worden vereenzelvigd met ‘de erven’, zijnde de erfgenamen gezamenlijk. Een individuele erfgenaam enerzijds en de erven anderzijds zijn te onderscheiden fiscale rechtssubjecten. Door zo te handelen is eiseres in beroep (als individuele erfgenaam) een andere weg ingeslagen dan de eerder door haar ingeslagen weg (als één der erfgenamen). Dit verhoudt zich niet met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, zoals vastgelegd in artikel 26a van de AWR. Zij kan daarom niet worden ontvangen in haar beroep.
Uitspraak
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/3529
(gemachtigde: G. Gieben),
en
(gemachtigde: A.M. Snelders).
Procesverloop
Bij beschikking van 28 februari 2017, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [de woning]
(hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2016 voor het kalenderjaar 2017, vastgesteld op € 334.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2017 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 november 2017 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft hierop gereageerd.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door M.O.E. Uyen, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] en [naam] .
Overwegingen
Feiten
De onroerende zaak betreft een woning. Tot aan zijn overlijden op 5 oktober 2015 was wijlen [persoon A] mede-eigenaar van deze woning.
De beschikking van 28 februari 2017 is op naam gesteld van de erven van [persoon A] . Tegen de beschikking heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 18 maart 2017 namens de erven van [persoon A] bezwaar gemaakt. Daarbij is een op 2 maart 2017 ondertekende machtiging overgelegd die op naam van eiseres is gesteld en door haar is ondertekend.
Bij brief van 14 april 2017 heeft verweerder hierop als volgt gereageerd:
‘U maakt bezwaar namens de erven van [persoon A] . In onderhavig geval ontbreekt echter de machtiging namens alle erven. Ik verzoek u dan ook om een machtiging toe te sturen waaruit blijkt dat u namens alle erven van [persoon A] gemachtigd bent om dit bezwaar namens hen af te handelen. Tevens verzoek ik u om een verklaring van erfrecht mee te sturen waaruit blijkt wie de erfgename zijn.
Eerst dan kunnen wij uw brief als bezwaarschrift aanmerken. Ik verzoek u om dit voor
2 mei 2017 te doen.”
Bij brief van 2 mei 2017 heeft een kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres op de brief van verweerder als volgt gereageerd:
“Recent heb ik een WOZ-bezwaarschrift ingediend namens mijn cliënt De erven van [persoon A] , tegen de aanslag/beschikking met kenmerk [kenmerk] voor het belastingjaar 2017.
In uw ontvangstbevestiging van dit bezwaarschrift geeft u aan dat de machtiging ontbreekt. U verzoekt ons een machtiging op te sturen getekend door alle erven tezamen met een verklaring van erfrecht. Wij zijn echter van mening dat de machtiging niet getekend behoeft te worden door alle erven. Als bijlage treft u de machtiging en de verklaring van erfrecht aan waaruit blijkt dat wij door [eiseres] gemachtigd zijn deze procedure te voeren, een der erven van [persoon A] .”
Bij deze brief is opnieuw de door eiseres ondertekende machtiging van 2 maart 2017 gevoegd en, anders dan in de brief wordt aangegeven, geen verklaring van erfrecht, maar een kopie van het testament van [persoon A] , opgemaakt op 17 september 2015.
Bij brief van 12 mei 2017 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift op
18 maart 2017 bevestigd.
Bij faxbericht van 12 mei 2017 is aan verweerder, onder gelijktijdige toezending van (een deel van) dezelfde twee bijlagen, het volgende bericht:
“Recent heb ik een WOZ-bezwaarschrift ingediend namens mijn cliënt De erven van
[persoon A] , tegen de aanslag/beschikking met kenmerk [kenmerk] voor het belastingjaar 2017.
In uw ontvangstbevestiging van dit bezwaarschrift merkt u op dat de machtiging ontbrak. Bijgaand treft u de machtiging en het eerste gedeelte van het testament van [persoon A] aan. Hieruit kunt u opmaken dat [eiseres] bevoegd is om bezwaar in te dienen.”
Bij brief van 22 mei 2017 heeft verweerder op het faxbericht als volgt gereageerd:
“In de ontvangstbevestiging van 12 mei 2017, ben ik per ongeluk vergeten te vermelden dat het testament onvoldoende is om er zeker van te zijn dat mevrouw ook daadwerkelijk na overlijden is aangewezen als executeur. Het kan namelijk nog zo zijn dat dit in een ander testament is aangepast.
Om te kunnen controleren dat dit het laatste testament is geweest, verzoek ik u om alsnog een verklaring van erfrecht of een verklaring van executele toe te sturen. Ik verzoek u om dit voor 7 juni 2017 te doen.”
Bij brief van 6 juni 2017 heeft de gemachtigde van eiseres het bezwaarschrift inhoudelijk aangevuld. Voorafgaand aan de inhoudelijke bezwaargronden is daarbij het volgende aangegeven:
“Middels dit schrijven vullen wij namens onze cliënt, De erven van [persoon A] , het bezwaarschrift tegen de WOZ-waarde van het object [de woning] nader aan. De machtiging van Previcus Vastgoed is reeds in uw bezit.”
Op 8 juni 2017 heeft verweerder aan Previcus Vastgoed per mail onder meer verzocht om voor 14 juni 2017 in deze zaak de opgevraagde stukken over te leggen en dit verzoek vergezeld van de mededeling dat bij niet-overlegging ervan verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk zal verklaren.
Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, de gevraagde verklaring van erfrecht of verklaring van executele niet is overgelegd.
Het beroep is vervolgens ingesteld namens (uitsluitend) eiseres.
Beoordeling
1. De rechtbank stelt vast dat in beroep een door eiseres ondertekende machtiging is overgelegd, op grond waarvan G. Gieben, werkzaam bij Previcus, met recht van vervanging door haar kantoorgenoten, gemachtigd is namens eiseres beroep in te stellen. Deze machtiging volstaat om beroep namens eiseres in te stellen.
2. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of eiseres ontvangen kan worden in haar beroep. Dat is onder meer afhankelijk van de vraag of eiseres behoort tot de kring van belanghebbenden die kunnen opkomen tegen de aanslag. Voor dit oordeel is mede van belang het antwoord op de vraag ten aanzien van wie de uitspraak op bezwaar is gedaan.
3. De rechtbank constateert dat het aanslagbiljet van 28 februari 2017 op naam is gesteld van de erven van [persoon A] . Verder leidt de rechtbank uit de gedingstukken af dat het tegen de WOZ-beschikking gerichte bezwaar is ingediend namens deze erven gezamenlijk. Dit volgt immers uit het feit dat in alle hiervoor weergegeven brieven door Previcus als cliënt ‘de erven’ worden aangeduid. De gemachtigde heeft ook op geen enkel moment in de bestuurlijke fase in de correspondentie met verweerder blijk gegeven van een andersluidende opvatting dan dat het beroep namens de erven was ingesteld.
De door eiseres in beroep opgeworpen stelling dat zij op persoonlijke titel in bezwaar (en beroep) is gekomen, volgt de rechtbank niet, nu het tegendeel blijkt uit de stukken. Uit de stukken in bezwaar is verder af te leiden dat verweerder het bezwaar ook beschouwde als te zijn ingediend namens de erven gezamenlijk, nu verweerder de gemachtigde herhaaldelijk heeft verzocht een door alle erven ondertekende machtiging (en een verklaring van erfrecht of executele) over te leggen. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat, hoewel in de bestreden uitspraak de naam van de belanghebbende niet is vermeld en in de aanhef ‘Previcus’ is vermeld, de bestreden uitspraak aan geen andere belanghebbende kan zijn gericht dan aan de erven.
4. Uit de stukken volgt verder dat het beroep tegen de bestreden uitspraak is ingediend namens eiseres op persoonlijke titel en niet namens de erven.
5. Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 augustus 2017 (ECLI:NLGHAMS:2017:4759), waarin ook het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1668) wordt besproken, oordeelt de rechtbank als volgt.
6. Indien een WOZ-beschikking wordt tenaamgesteld van ‘de erven’ zijn daartegen de volgende drie rechtsingangen mogelijk:
- -
-
voor de erven gezamenlijk: voor hen bestaat de mogelijkheid gezamenlijk in bezwaar op te komen tegen de beschikking (waarbij zij zich kunnen laten vertegenwoordigen door een namens de erven daartoe gevolmachtigde persoon);
- -
-
voor de individuele erfgenaam die rechthebbende is tot een nog onverdeelde nalatenschap: ofwel de weg van rechtstreeks bezwaar tegen de WOZ-beschikking op de voet van artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR),
ofwel de weg van bezwaar tegen een medebelanghebbendebeschikking op de voet van artikel 28 van de Wet WOZ. De belastingplichtige dient hierin wel een keuze te maken en een rechtsmiddel kan slechts eenmaal aangewend worden, aldus het gerechtshof.
7. In het onderhavige geval is het bezwaar ingediend namens de gezamenlijke erven, waarbij eiseres zich heeft gepresenteerd als één van de erven, is de bestreden uitspraak gericht aan de erven en is het beroep ingesteld door (uitsluitend) eiseres op persoonlijke titel. Eiseres kan echter in fiscale zin niet worden vereenzelvigd met ‘de erven’, zijnde de erfgenamen gezamenlijk. Een individuele erfgenaam enerzijds en de erven anderzijds zijn te onderscheiden fiscale rechtssubjecten. Door zo te handelen is eiseres in beroep (als individuele erfgenaam) een andere weg ingeslagen dan de eerder door haar ingeslagen weg (als één der erfgenamen). Dit verhoudt zich niet met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, zoals vastgelegd in artikel 26a van de AWR. Zij kan daarom niet worden ontvangen in haar beroep.
8. Gezien het voorgaande komt de rechtbank, anders dan partijen wensten, niet toe aan het antwoord op de vraag of verweerder in bezwaar terecht een door alle erven ondertekende machtiging en een verklaring van erfrecht of executele heeft verlangd.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Zanlier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: