Home

Rechtbank Oost-Nederland, 29-01-2013, ECLI:NL:RBONE:2013:651 BY9410, AWB 11/5454

Rechtbank Oost-Nederland, 29-01-2013, ECLI:NL:RBONE:2013:651 BY9410, AWB 11/5454

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Datum uitspraak
29 januari 2013
Datum publicatie
30 januari 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBONE:2013:BY9410
Zaaknummer
AWB 11/5454

Inhoudsindicatie

Faillissement van vennootschap. Geen sprake van een verlies uit aanmerkelijk belang. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt (optierechten op) aandelen in de vennootschap te hebben verkregen. Van een overdracht van de juridische eigendom is geen sprake: een notariële akte voor de levering ontbreekt. De overgelegde koopovereenkomsten zijn voorts onvoldoende bepaald om daarmede de overdracht van de economische eigendom te kunnen bewijzen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND

Team belastingrecht

Zittingsplaats Arnhem

registratienummer: AWB 11/5454

uitspraak van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 29 januari 2013

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden, kantoor Hoofddorp, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een aanslag (aanslagnummer [000].H76) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen en een te betalen bedrag van nihil.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2011 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 23 augustus 2011, ontvangen door de rechtbank per fax op 23 augustus 2011, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2012 te Arnhem.

1.6. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].

1.7. Verweerder heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

2. Feiten

2.1. De heer [A] is 100% aandeelhouder van [B] B.V. [B] B.V. is 100% aandeelhouder van [C] B.V (hierna: de BV).

2.2. Op 5 november 2008 heeft eiser een aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 ingediend waarin een bedrag van € 50.000 is opgenomen als kosten inzake het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan de BV (een verzamelinkomen van negatief € 50.000). In de rubriek ‘aanmerkelijk belang’ heeft eiser aangegeven dat hij 908 (optierechten op) aandelen in de BV bezit. De BV is in 2009 gefailleerd; eiser heeft nooit aandelen in de BV verkregen.

2.3. Op 3 juni 2010 heeft verweerder vragen aan de gemachtigde van eiser gesteld over de ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen en het aandeelhouderschap in de BV. Op 5 juli 2010 is een fax van de gemachtigde bij verweerder binnengekomen met als bijlage een niet gedateerde en niet ondertekende overeenkomst tussen eiser en [A], [D] en [E] (hierna ook partij 1) waarin staat dat eiser € 50.000 ter beschikking zal stellen aan de BV en dat partij 1 25 % van de aandelen in de BV en het [F] in 2 jaar (te weten per jaar een belang van 12,5%) aan eiser zal overdragen.

2.4. Verweerder heeft op 12 juli 2010 om nadere informatie verzocht. Op 15 augustus 2010 is een fax van de gemachtigde van eiser binnengekomen met als bijlagen de tweede bladzijde van de hiervoor onder 2.3 genoemde aandeelhoudersovereenkomst gedateerd op 31 augustus 2007 die door [D], [E] en eiser is ondertekend (hierna: het addendum op de overeenkomst) en een handgeschreven, ongedateerde overeenkomst tussen eiser en partij 1.

2.5. Op 24 september 2010 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser een brief verstuurd waarin is aangegeven dat het bedrag van € 50.000 als kosten inzake het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan de BV niet wordt geaccepteerd, daar niet is gebleken van de verkrijging van een aanmerkelijk belang in de BV. Met dagtekening 10 december 2010 heeft verweerder de definitieve aanslag opgelegd conform deze brief.

2.6. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser gedagtekend 21 december 2010 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser op 5 april 2011 een brief verstuurd waarin vragen zijn gesteld over het addendum op de aandeelhoudersovereenkomst, de levering van de aandelen en de handgeschreven overeenkomst. Eiser heeft geen nieuwe informatie verstrekt.

2.7. Verweerder heeft het bezwaar van eiser afgewezen bij uitspraak van 12 juli 2011. Hierin concludeert verweerder tevens tot een omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van de artikelen 25, lid 6, en 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst tot 1 juli 2011, hierna: de AWR). Eiser heeft volgens verweerder namelijk niet voldaan aan zijn informatieplicht zoals neergelegd in artikel 47 van de AWR.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de bewijslast moet worden omgekeerd omdat door eiser niet is voldaan aan artikel 47 AWR, en of verweerder terecht € 50.000 aan kosten heeft gecorrigeerd.

3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser gedurende het jaar 2007 een bedrag van in totaal € 50.000 in de BV heeft gestort.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf: procesbelang

4.1. De rechtbank stelt vast dat eiser beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de voor het jaar 2007 opgelegde nihilaanslag. Een beroep tegen een nihilaanslag moet in beginsel ongegrond worden verklaard wegens het ontbreken van belang. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 december 2005, nr. 41588, LJN BA3579, V-N 2005/61.5, evenwel geoordeeld dat een bezwaar tegen een aanslag ook moet worden opgevat als een bezwaar tegen een verliesvaststelling van het jaar waarop de aanslag betrekking heeft, tenzij bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die op het tegendeel wijzen.

4.2. In het onderhavige geval, waarin het bezwaar is gericht tegen het niet aanvaarden van een kostenpost, is buiten twijfel dat met het bezwaar tegen de aanslag tevens bezwaar is gemaakt tegen het niet vaststellen van een negatief verzamelinkomen en derhalve van een verlies over 2007. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken, zodat zij het bezwaar en het beroep aanmerkt als te zijn gericht tegen het (niet vastgestelde) verlies.

Omkering van de bewijslast

4.3. Ter zake van dit geschilpunt stelt de rechtbank het volgende voorop.

In een geval waarin op de belastingplichtige reeds de bewijslast rust met betrekking tot een feitelijke omstandigheid die, indien aannemelijk, tot een lagere belasting zou leiden, heeft het niet ingaan op een uitnodiging van de inspecteur om inlichtingen te verstrekken geen gevolgen voor het door de belastingplichtige te leveren bewijs (vgl. HR 3 februari 2006,

nr. 41329, LJN AV0821, BNB 2006/204 en nr. 41814, LJN AV0826, BNB 2006/205).

4.4. Aangezien de in geschil zijnde correctie uitsluitend een door eiser als kosten ten laste van het inkomen uit werk en woning gebracht bedrag betreft, brengt het hiervoor onder 4.3 overwogene mee dat ter zake van die correctie geen plaats is voor de toepassing van de in artikel 27e AWR voorziene sanctie wegens schending van het bepaalde in artikel 47 AWR.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen omkering van de bewijslast moet volgen.

Correctie kostenpost ad € 50.000

4.5. Eiser stelt in 2007 aan de BV een bedrag van € 50.000 ter beschikking te hebben gesteld. Hier tegenover verkreeg eiser een optierecht op een belang van 25% aan aandelen in de BV. Op het moment van sluiten van de overeenkomst was het perspectief gunstig, aldus eiser. De BV is echter reeds in 2009 gefailleerd. Een uitgifte van aandelen heeft niet plaatsgevonden.

4.6. Verweerder huldigt het standpunt dat eiser nimmer aandeelhouder van enig optierecht op aandelen in de BV is geworden ingevolge de aandeelhoudersovereenkomst of op een andere wijze. Eiser heeft zijns inziens dan ook geen aanmerkelijk belang in de BV verkregen. Dit is volgens verweerder onder meer gelegen in het feit dat niet voldaan is aan de vereisten voor een overdracht van aandelen zoals die volgen uit het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW).

4.7. Alhoewel eisers verklaring dat hij bij het sluiten van de overeenkomst de oprechte intentie had het geld te storten in ruil voor de toekomstige verkrijging van een aanmerkelijk belang in de BV de rechtbank geloofwaardig voorkomt, acht zij eiser niet geslaagd in zijn bewijslast ter zake van die verkrijging. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.

4.8. Uit de stukken die eiser heeft ingebracht, volgt niet dat sprake is geweest van de overdracht in juridische zin van optierechten op aandelen in de BV. Zoals verweerder terecht stelt, dient de levering van aandelen op naam of van een beperkt recht daarop op grond van artikel 2:196, lid 1, van het BW, te geschieden door middel van een notariële akte wil sprake zijn van een overdracht van de juridische eigendom daarvan. In casu is hieraan niet voldaan.

4.9. Vaststaat dat eiser niet de juridische eigendom van optierechten op aandelen in de BV heeft verkregen. Of eiser een aanmerkelijk belang in de BV heeft verkregen, is voorts nog afhankelijk van de vraag of het economische belang bij deze aandelen op hem is overgegaan (zie HR 15 juli 1988, nr. 33 418, BNB 1998/294). Naar het oordeel van de rechtbank is ook van een overdracht van de economische eigendom geen sprake. Niet is gebleken van een contractuele vastlegging waarbij is vastgesteld dat de houder van de te verkrijgen aandelen, dhr. [A], de daaraan verbonden rechten voortaan voor rekening en risico van eiser zal uitoefenen. De door eiser overgelegde stukken welke zijn de aandeelhoudersovereenkomst, het addendum daarop en de handgeschreven overeenkomst (zie hiervoor onder de feiten 2.3 en 2.4) kunnen niet tot die conclusie leiden. De initiële aandeelhoudersovereenkomst is niet gedateerd en niet ondertekend en kan daarom niet als een geldige titel voor de overdracht van de economische eigendom van de aandelen in de BV worden aangemerkt. Op het addendum daarop dat is gedateerd op 31 augustus 2007 ontbreekt vervolgens de handtekening van de beschikkingsbevoegde persoon in dezen, dhr. [A], waardoor tevens dit document niet leidt tot de bedoelde rechtshandeling. Tot slot maakt ook de handgeschreven overeenkomst bovenstaand oordeel niet anders. Ook dit document is immers niet van een datum voorzien.

4.10. Aangezien eiser, zoals uit de voorgaande overwegingen volgt, nimmer de juridische of economische eigendom van enig (optierecht op een) aandeel in de BV heeft verkregen, kan ook geen sprake zijn van de verkrijging van een aanmerkelijk belang daarin. Eiser kan het door hem gestorte bedrag ad € 50.000 daarom ook niet aftrekken als zijnde een verlies uit het ter beschikking stellen van vermogen aan de BV, zoals door eiser wordt voorgestaan.

Conclusie

4.11. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali, rechter, in tegenwoordigheid van, mr. G. Schokker, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 29 januari 2013

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.