Home

Rechtbank Oost-Nederland, 29-01-2013, BY9439, AWB 12/4205 en AWB 12/4206

Rechtbank Oost-Nederland, 29-01-2013, BY9439, AWB 12/4205 en AWB 12/4206

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Datum uitspraak
29 januari 2013
Datum publicatie
30 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBONE:2013:BY9439
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 12/4205 en AWB 12/4206

Inhoudsindicatie

Eiser is strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met art. 3, onder B, Opiumwet in de het betrokken jaar. Eiser is ook onherroepelijk veroordeeld tot terugbetaling van € 7.000 ter zake van daarmee behaald wederrechtelijk verkregen voordeel. De inspecteur heeft de bruto-inkomsten uit hennepplantage belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Rechtbank Haarlem (zaaknrs. AWB 11/3115 en AWB 11/3116) heeft voor het voorafgaande jaar geen bron van inkomen uit een hennepkwekerij aanwezig geacht. Rechtbank Arnhem acht voor het betrokken jaar wel een bron van inkomen aanwezig en oordeelt dat de bewijslast moet worden omgekeerd wegens het niet doen van de vereiste aangifte. De schatting van de inkomsten uit hennepkwekerij op basis van rapport BOOM op € 33.360 acht de rechtbank redelijk.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND

Team belastingrecht

Zittingsplaats Arnhem

registratienummers: AWB 12/4205 en AWB 12/4206

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 29 januari 2013

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 met dagtekening 20 juni 2012 een aanslag (aanslagnummer [000].H96) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.928. Daarbij is bij beschikking € 711 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 Voorts heeft verweerder voor het jaar 2009 aan eiser eveneens met dagtekening 20 juni 2012, rekening houdend met een bijdrage-inkomen van € 33.360, een aanslag (aanslagnummer [000].W96) inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd van € 1.553. Daarbij is bij beschikking € 119 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3 Eiser heeft tegen de beide aanslagen op 20 juni 2012 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaarschrift op de voet van artikel 7:1a van de Awb als beroepschrift doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank heeft dat geschrift ontvangen op 20 augustus 2012.

1.4 Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2012 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

2. Feiten

2.1 Eiser is geboren op 11 januari 1971. Eiser stond van 5 juli 2004 tot 2 februari 2010 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres [A-straat 1] te [Z].

2.2 Op het adres [A-straat 1] [Z] is op 18 april 2009 door de politie Utrecht een hennepkwekerij aangetroffen. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een proces-verbaal van verhoor, gedagtekend 20 april 2009. Volgens het proces-verbaal bestond de kwekerij uit drie ruimten met respectievelijk 405, 430 en 210 hennepplanten. In het proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:

“V:= Vraag verbalisant A:= Antwoord verdachte

(…)

V: Wanneer is de hennepkwekerij aangelegd/in gebruik genomen?

A: Dat is geweest in november/december 2008 en in gebruik genomen in januari 2009. Dat wil zeggen eerst de twee grote slaapkamers en later is de 3e slaapkamer erbij betrokken. Van de eerste twee slaapkamers is er op week 5/6 van dit jaar een oogst geweest. Deze was niet best. Ik heb hier 3000,-- euro voor gebeurd.

(…)

V: Wie is eigenaar van die hennepplantage?

A: Ik ben de eigenaar van de plantage.

V: Wie heeft de plantage ingericht?

A: Ik heb met behulp de plantage ingericht (…).

(…)

V: Wanneer zijn deze plantjes gekocht?

A: Dat is eind december 2008 geweest.

V: Wie heeft de plantjes gekocht?

A: Ik heb de planten gekocht.

(…)

V: Wat werd voor de plantjes betaald?

A: Ik betaalde 2.50 per stuk. De eerste keer heb ik er 820 kocht en de tweede keer ongeveer 1050.

V: Wie betaalde dat?

A: Ik betaalde dat zelf.

V: Hoe vaak heb jij daar plantjes gekocht.

A: ik heb 2 keer planten gekocht op deze wijze.

(...)

Hoeveel tijd per dag besteedde u aan de verzorging van deze planten?

A: Alles werd geregeld door een bevloeiingsapparaat in de douche.

(…)

V: Wie heeft de materialen voor de plantage gekocht?

A: Ik neem hiervoor de volle verantwoording. Ik heb dat gedaan.

(...)

V: Wat kostte het materiaal in totaal?

A: De kosten waren ongeveer 15.000 tot 16.000 euro. Dit geld heb ik gekregen (…).

(...)

V: Wat waren de totale kosten voor de planten?

A: Dat was een bedrag van 4500,-- euro.

(…)

V: Hoeveel plantjes stonden er in de plantage?

A: Er stonden ongeveer 1050 planten in de plantage.

V: Hoe oud waren de plantjes die werden aangetroffen?

A: De planten zouden deze week de 4e week ingaan.

V: Hoe lang zou het nog duren voordat ze werden geoogst?

A: Dat zou nog ongeveer 5 weken duren.

V: Hoeveel opbrengst werd er verwacht?

A: Dat weet ik niet, omdat de eerste keer ook erg tegenviel.

(...)

OPBRENGST

V: Hoe vaak is er tot nu toe geoogst?

A: Ik heb eenmaal eerder geoogst (…).

(…)

V: Voor wie was de opbrengst bestemd?

A: Dat was voor mijzelf.

(…)

V: Hoeveel geld zou jij voor de opbrengst krijgen?

A: De opbrengst zou voor mijzelf zijn.

STROOMVOORZIENING

(…)

V: waar werd de stroom afgetapt?

A: Deze werd afgetapt vanuit de meterkast in de gang.

(…)

V: Hoeveel natriumlampen hingen er in de kwekerij?

A: In totaal hingen er 56 lampen over de gehele hennepkwekerij verdeeld.

V: Hoe werd geregeld dat de lampen aan en uit gingen?

A: Met tijdschakelaars.

(...)

V: Wie is de contractant van Eneco?

A: Ik ben zelf de contractant van Eneco.

(…)

PAND

(…)

V: Wie wonen er nog meer in het pand?

A: Ik woon alleen in deze woning.

V: Van wie wordt het pand gehuurd?

A: Van de WPM- groep.

V: Door wie wordt het pand gehuurd?

A: Deze wordt door mij gehuurd.

(…)

V: Door wie wordt de huur betaald?

A: Deze wordt door mij betaald.

(…)”.

2.3 Met dagtekening 22 juni 2009 is een proces-verbaal inzake wederrechtelijk verkregen voordeel opgemaakt. In dat proces-verbaal is de bruto-opbrengst per oogst berekend op € 33.360,12 (1035 planten x 13,6 gram x € 2,37). De netto-opbrengst per oogst is daarin rekening houdend met de afschrijving op de kweekinstallatie (€ 500), de inkoopprijs van de stekjes (€ 1,94 per plant) en de kosten van bodem, water en voeding (€ 2,45 per plant) berekend op € 28.316,47.

2.4 Tot de stukken behoort een rapportage van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM), opgemaakt op 14 april 2005 door [A] RA. In het rapport is een tabel opgenomen met daarin vermeld het aantal hennepplanten per vierkante meter (m2) oplopend van 1 m2 tot 40 m2 met daarbij de opbrengst per plant. Volgens die tabel bedraagt de opbrengst per plant bij één plant per m2 34,3 gram, bij 15 planten per m2 28,2 gram en bij 40 planten per m2 14,2 gram. Volgens het rapport van BOOM wordt als het aantal planten per m2 niet bekend is uitgegaan van 15 planten per m2, de mediaan uit het verrichte onderzoek, en de daarbij behorende opbrengst van 28,2 gram per plant. In het rapport staat onder meer ook vermeld dat de kweekcyclus 10 weken bedraagt en de opbrengst van hennep in geld € 2.370 per kilogram bedraagt.

2.5 Eiser is door verweerder op 27 februari 2010 uitgenodigd om vóór 1 april 2010 aangifte IB/PVV/ZVW te doen voor het jaar 2009.

2.6 Eiser is bij vonnis van 20 april 2010 door de politierechter van rechtbank Utrecht veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod in de periode 1 januari 2009 tot en met 18 april 2009 tot een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis. Eiser is tevens op 20 april 2010 door de politierechter van rechtbank Utrecht veroordeeld tot het terugbetalen van wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 7.000, subsidiair 70 dagen hechtenis. Eiser heeft tegen die uitspraken geen hoger beroep ingesteld.

2.7 Met dagtekening 24 november 2010 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.000. Daarin zijn inkomsten uit de hennepkwekerij betrokken. Eiser heeft tegen die aanslag bezwaar ingesteld. Tegen de uitspraak daarop heeft eiser beroep ingesteld. Dat beroep is door rechtbank Haarlem behandeld onder zaaknummer AWB 11/3115 en AWB 11/3116. Bij uitspraak van 22 maart 2012 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard en het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning verminderd met € 67.121 tot € 7.879 op de grond dat verweerder niet was geslaagd in het bewijs dat eiser in 2008 een bron van inkomen had uit een hennepkwekerij. Verweerder heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij Hof Amsterdam. Het hoger beroep was ten tijde van de zitting van rechtbank Arnhem op 10 december 2012 nog niet behandeld.

2.8 Eiser heeft op 23 januari 2012 aangifte IB/PVV/ZVW voor het jaar 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 568. Het bedrag van € 568 heeft betrekking op inkomen uit dienstbetrekking bij [B] B.V. Op dit inkomen is € 60 aan loonheffing ingehouden. Verweerder heeft in verband met inkomsten uit de hennepkwekerij het aangegeven inkomen uit werk en woning van € 568 verhoogd met € 33.360 ter zake van resultaat uit overige werkzaamheden tot € 33.928. Verweerder heeft zich daarvoor gebaseerd op het proces-verbaal inzake wederrechtelijk verkregen voordeel van 22 juni 2009, als vermeld onder 2.3. De aanslag IB/PVV/ZVW is gedagtekend 20 juni 2012. De in verband hiermee verschuldigde belasting bedroeg € 9.218. Met die aanslag zijn verrekend een voorlopige aanslag van -/- € 60 en de ingehouden loonheffing van € 60.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of eiser met het kweken van hennep belastbaar inkomen uit werk en woning heeft behaald, en zo ja, of verweerder het belastbare inkomen en bijdrage-inkomen voor de ZVW juist heeft vastgesteld.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat op die grond de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.

4.2 Artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onder a en slot, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De bewijslast dat de aangifte van eiser niet is aan te merken als de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onder a en slot, van de AWR, rust op de inspecteur. In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang. Vaststaat dat eiser geen inkomsten uit hennepteelt heeft opgenomen in zijn aangifte IB/PVV 2009. Gelet op het proces-verbaal van verhoor van 20 april 2009 (hiervoor bij de feiten geciteerd onder punt 2.2) en de onherroepelijke strafrechtelijke veroordeelding van eiser van 20 april 2010 acht de rechtbank aannemelijk dat eiser in 2009 inkomsten heeft behaald met de hennepkwekerij. Dat rechtbank Haarlem in zijn uitspraak van 22 maart 2012 (kenmerk Awb 11/3115 en AWB 11/3116) tot het oordeel is gekomen dat verweerder voor wat betreft het belastingjaar 2008 niet in het bewijs is geslaagd dat eiser in 2008 een bron van inkomen heeft gehad in de vorm van een hennepkwekerij maakt dat niet anders.

4.3 Eiser heeft in het proces-verbaal verhoor van 20 april 2009 onder meer verklaard dat hij eigenaar is van de kwekerij, dat de opbrengst voor hemzelf was, dat hij in het betrokken jaar in week 5 of 6 heeft geoogst en dat hij daarmee netto € 3.000 heeft verdiend. Eiser heeft deze inkomsten ten onrechte niet vermeld in zijn aangifte. De aangifte heeft dus een inhoudelijk gebrek.

4.4 Naar vaste jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, nr. 07/10513, BNB 2010/47, LJN BH1083) geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels voor verdeling van de bewijslast. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Bovendien geldt dat eiser ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast.

4.5 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het aangegeven inkomen in verband met inkomsten uit de hennepkwekerij dient te worden verhoogd met een bedrag van € 33.360 ter zake van resultaat uit overige werkzaamheden. Verweerder is daarbij, zich baserend op het rapport dat in verband met de ontnemingsprocedure is opgemaakt, uitgegaan van een aantal van 1035 planten. Dat is minder dan aangetroffen bij de inval op 18 april 2009. Verweerder is voor het aantal grammen en de prijs per kilo aangesloten bij de gegevens opgenomen in de BOOM-rapportage, vermeld onder 2.4. De opbrengst per plant in aantal grammen waarvan verweerder is uitgegaan, is lager dan de in het rapport BOOM vermelde opbrengst van planten bij het grootste aantal planten per m2 (40). Gelet daarop is voldoende aannemelijk dat de bruto-opbrengst van de oogst tenminste € 33.360 bedroeg. Op grond van artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel d, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) komen de kosten die verband houden met misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige door een Nederlandse strafrechter bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld niet in aftrek op de genoten inkomsten. Eiser is bij uitspraak van 20 april 2010 strafrechtelijk veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. Dat is op grond van artikel 13, lid 2, juncto artikel 10, lid 2, van de Opiumwet een misdrijf. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat artikel 3.14 van de Wet IB 2001 eraan in de weg staat dat rekening wordt gehouden met de in verband met de hennepkwekerij gemaakte kosten, nu er sprake is van een onherroepelijke veroordeling. De te weinig geheven belasting (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW bedragen meer dan € 10.000. De rechtbank acht dat bedrag zowel relatief als absoluut aanzienlijk. Over de vraag of inkomsten uit hennepteelt belast zijn voor de IB/PVV kan geen twijfel bestaan. Dergelijke inkomsten zijn belast hetzij als winst uit onderneming, hetzij als resultaat uit overige werkzaamheden. Ingevolge artikel 43, lid 1, aanhef, onder b en onder c, van de Zorgverzekeringswet behoort tot het bijdrage-inkomen van een jaar het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de verzekeringsplichtige is genoten aan belastbare winst uit onderneming en het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Over de belastbaarheid daarvan voor de ZVW kon derhalve evenmin twijfel bestaan. Gelet hierop en op de omvang van het bedrag aan belasting dat hierdoor te weinig is geheven, moet eiser zich er ook bewust van zijn geweest dat door deze inkomsten niet te vermelden in zijn aangifte een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Van een pleitbaar standpunt is geen sprake.

4.6 Uit het voorgaande volgt dat eiser voor de IB, PVV en ZVW niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dat brengt mee dat de bewijslast moet worden omgekeerd en dat eiser overtuigend dient aan te tonen dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in de aanslag IB/PVV 2009 niet meer mocht betrekken aan inkomsten ter zake van de hennepkwekeij dan het bedrag van € 7.000 tot betaling waarvan hij in de ontnemingsprocedure is veroordeeld. Dit betoog van eiser faalt. Er is geen rechtsregel die verweerder verplicht om zich voor zijn schatting aan te sluiten bij het oordeel van de strafrechter in de ontnemingsprocedure. De omstandigheid dat de strafrechter in de ontnemingsprocedure tot een bepaalde schatting van het voordeel is gekomen, brengt ook niet mee dat eiser daarmee overtuigend heeft aangetoond dat de schatting van de inkomsten op een hoger bedrag onjuist is (vgl. Hoge Raad 27 april 2012, nr. 11/02847, BNB 2012/193, LJN BW4122).

4.7 Volgens vaste rechtspraak mag verweerder de aanslag niet naar willekeur vaststellen (vgl. Hoge Raad 29 september 1993, nr. 28 400, BNB 1993/330). De rechter dient daarom ook na te gaan of de schatting redelijk is. Verweerder heeft voor de schatting aansluiting gezocht bij de berekening zoals opgenomen van het proces-verbaal van de politie Utrecht van

22 juni 2009 inzake wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze berekening is gebaseerd op de uitgangspunten zoals geformuleerd in het onder 2.4 genoemde rapport uit 2005 van BOOM. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen, heeft de rechtbank geen reden om aan de redelijkheid van de aanslag te twijfelen. Gelet op de gehanteerde uitgangspunten is de aanslag niet naar willekeur vastgesteld.

Heffingsrente

4.8 Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dienen de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente ongegrond te worden verklaard.

Conclusie

Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 29 januari 2013

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.