Rechtbank Overijssel, 31-07-2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2087, C/07/152953 / HZ ZA 09-37
Rechtbank Overijssel, 31-07-2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2087, C/07/152953 / HZ ZA 09-37
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Overijssel
- Datum uitspraak
- 31 juli 2013
- Datum publicatie
- 4 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBOVE:2013:2087
- Zaaknummer
- C/07/152953 / HZ ZA 09-37
Inhoudsindicatie
Beroep op verschoningsrecht van getuige die belastinginspecteur is, gehonoreerd.
Uitspraak
vonnis
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Vonnis van 31 juli 2013
in het incident
[eiser in incident],
domicilie kiezende te [woonplaats],
eiser in het incident,
tot verschoning van de verplichting getuigenis af te leggen
in de zaak met het zaaknummer / rolnummer: C/07/152953 / HZ ZA 09-37
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HET VOSMANSHUYS ESTATEPLANNING B.V.,
gevestigd te Schalkhaar,
eiseres,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge te Zwolle,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ([land]),
gedaagde,
advocaat mr. M.J.A.M. Tonnaer te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiser in incident], Het Vosmanshuys en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
[eiser in incident] is door [gedaagde] opgeroepen om te getuigen in de hoofdzaak. [eiser in incident] heeft zich tijdens het getuigenverhoor op 27 juni 2013 (bij voorbaat) beroepen op zijn verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165 lid 2 sub b van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). De beslissing of [eiser in incident] een dergelijk beroep toekomt, is tijdens de zitting aangehouden.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De beoordeling van het incident
In de hoofdzaak, waarin Het Vosmanshuys vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde], heeft de rechtbank op 23 januari 2013 een tussenvonnis gewezen. Het Vosmanshuys is in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [gedaagde] per 1 januari 2006 zijn volledige onderneming in Nederland heeft beëindigd en dat derhalve geen vaste inrichting in Nederland is achtergebleven en dat [gedaagde] desondanks niet met de fiscus hoefde af te rekenen. In verband met deze bewijsopdracht is [eiser in incident], door [gedaagde], opgeroepen om als getuige in het tegenverhoor een verklaring af te leggen.
De rechtbank neemt bij haar beslissing als uitgangspunt dat het gaat om een procedure tussen een belastingplichtige – [gedaagde] – en diens voormalig belastingadviseur – [H] – die met de belastingdienst een overeenkomst heeft gesloten, welke overeenkomst onderwerp is van het dispuut tussen partijen. Bij het sluiten van die overeenkomst trad [H] op als vertegenwoordiger van [gedaagde].
Vaststaat dat [eiser in incident], als belastinginspecteur, een overeenkomst heeft gesloten met [H] van Het Vosmanshuys. [gedaagde] wenst [eiser in incident] als getuige vragen te stellen binnen het kader van het probandum. Centraal daarbij staat de reikwijdte van de met de belastingdienst, [eiser in incident], gesloten (vaststellings-)overeenkomst, in het bijzonder de vraag of het vertrek van [gedaagde] per 1 januari 2006 naar [woonplaats] ook beëindiging van zijn volledige onderneming in Nederland behelsde en of hij desondanks niet met de fiscus hoefde af te rekenen.
Ter onderbouwing van zijn beroep op het verschoningsrecht, stelt [eiser in incident] dat hij een geheimhoudingsplicht heeft, zulks onder verwijzing naar HR 8 november 1991, NJ 1992, 277, en dat hij geen antwoord kan geven op vragen omtrent fiscaal inhoudelijke zaken.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat een belastinginspecteur op grond van artikel 67 lid 3 Algemene wet rijksbelastingen (AWR) een geheimhoudingsplicht heeft. Artikel 67 lid 3 AWR luidt als volgt: “Het is een ieder verboden hetgeen hem in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet, of in verband daarmede, nopens de persoon of de zaken van een ander blijkt of medegedeeld wordt verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de heffing of voor de invordering van enige rijksbelasting.”. In het verlengde hiervan komt een belastinginspecteur een verschoningsrecht toe ten aanzien van alle gegevens welke onder de geheimhoudingsplicht vallen (HR 8 november 1991, NJ 1992, 277). Het is thans aan de rechter om te beoordelen of [eiser in incident] de in het kader van de voormelde bewijsopdracht te stellen centrale vraag of het vertrek van [gedaagde] naar [woonplaats] per 1 januari 2006 ook beëindiging van zijn volledige onderneming in Nederland behelsde en of hij desondanks niet met de fiscus hoefde af te rekenen naar waarheid kan beantwoorden zonder dat door [eiser in incident] wordt geopenbaard wat verborgen dient te blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan redelijke twijfel onderhevig of de beantwoording van de in het kader van de bewijsopdracht aan [eiser in incident] te stellen vraag/vragen naar waarheid zal kunnen geschieden zonder dat door [eiser in incident] wordt geopenbaard wat verborgen dient te blijven. Het gaat in dit geding om de reikwijdte van de met de belastingdienst gesloten overeenkomst. [eiser in incident] zal daarover geen opening van zaken kunnen geven zonder zijn in artikel 67 AWR neergelegde geheimhoudingsplicht te schenden aangezien [eiser in incident] zich niet over de inhoud van de overeenkomst kan uitlaten zonder in te gaan op relevante fiscale aspecten van de kwestie.
Aan het belang van de waarheidsvinding kan op grond van het voorgaande niet een zodanig gewicht worden toegekend dat dit dient te prevaleren boven het met het door het verschoningsrecht gediende belang.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de rechtbank het beroep van [eiser in incident] gegrond acht. Nu geen der partijen in het incident als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, zal de rechtbank de kosten compenseren.
[gedaagde] heeft ter zitting reeds te kennen gegeven geen nadere getuigen te willen voor brengen. De rechtbank sluit dan ook het tegenverhoor en verwijst de zaak, voor voortzetting van de procedure in de hoofdzaak, naar de na te melden rolzitting voor conclusies na getuigenverhoor, eerst aan de zijde van Het Vosmanshuys en daarna aan de zijde van [gedaagde].
3 De beslissing
De rechtbank
in het incident:
honoreert het beroep van [eiser in incident] op zijn verschoningsrecht ex artikel 165 lid 2 sub b Rv in de hoofdzaak van Het Vosmanshuys tegen [gedaagde] (zaaknummer / rolnummer: C/07/152953 / HZ ZA 09-37);
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 21 augustus 2013 voor conclusie na getuigenverhoor zijdens Het Vosmanshuys;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. J. van der Hulst en mr. I.F. Clement en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.