Rechtbank Overijssel, 08-05-2013, CA1221, Awb 13/190
Rechtbank Overijssel, 08-05-2013, CA1221, Awb 13/190
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Overijssel
- Datum uitspraak
- 8 mei 2013
- Datum publicatie
- 28 mei 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBOVE:2013:CA1221
- Zaaknummer
- Awb 13/190
Inhoudsindicatie
Opgelegde toeristenbelasting aan eigenaar van stacaravans op een camping; over verblijf waarvoor deze aanslag is opgelegd. was hoogst waarschijnlijk forensenbelasting verschuldigd; beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/190
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in de zaak van
[naam] BV,
gevestigd te Zwolle, eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Ommen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij aanslagbiljet van 29 februari 2012, met nummer 1460571, heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2010 een aanslag toeristenbelasting opgelegd ter hoogte van € 31.774,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2012 heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar gegrond verklaard en de aanslag toeristenbelasting voor het jaar 2010 verlaagd naar € 7.336,-.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 28 maart 2013 gevoegd behandeld met de zaak met procedurenummer 13/191. Namens eiseres is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Kamphuis–Schra en E. Idema–Westerhof.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst en wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
2. De feiten
Eiseres is eigenaar van 75 stacaravans die zijn gelegen op camping Calluna, aan de Stouweweg 3 in Ommen. Eiseres verhuurt deze stacaravans. Bij brief van 11 april 2011 heeft eiseres desgevraagd aangegeven met betrekking tot deze verhuur geen nachtregister bij te houden omdat zij de stacaravans niet toeristisch, maar voor langere perioden, verhuurt. Verweerder heeft daarop op basis van de Verordening toeristenbelasting 2010 van de gemeente Ommen (hierna: de Verordening) de hoogte van de aanslag toeristenbelasting ambtshalve bepaald.
In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder geconcludeerd dat de hoogte van de aanslag in het primaire besluit op onjuiste wijze is vastgesteld en dat deze forfaitair dient te worden becijferd. Met toepassing van artikel 6 van de Verordening heeft verweerder vervolgens de hoogte van de aanslag verlaagd naar € 7.336,-. Hierbij is verweerder uitgegaan van 56 stacaravans waarover eiseres toeristenbelasting is verschuldigd omdat deze in 2010 aan personen zijn verhuurd die niet stonden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van Ommen.
3. Het geschil
In geschil is de vraag of verweerder aan eiseres voor het jaar 2010 terecht een aanslag toeristenbelasting heeft opgelegd ter hoogte van € 7.336,-
Eiseres voert, kort samengevat, in beroep aan dat zij er op mocht vertrouwen dat zij in 2010 geen toeristenbelasting verschuldigd was, mede omdat er meerdere exploitanten zijn die voor dat jaar geen aanslag toeristenbelasting opgelegd hebben gekregen. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder geen aanslag toeristenbelasting aan haar had moeten opleggen, maar forensenbelasting had moeten heffen bij de personen die de stacaravans voor een langere periode huren. Daarnaast wijst eiseres er op dat zij van enkele in de aanslag genoemde percelen geen eigenaar is en dat het voor haar niet controleerbaar is of een persoon is ingeschreven in de GBA. Voorts heeft verweerder in de berekening van de aanslag twee kavels te veel opgenomen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de na bezwaar verminderde, thans bestreden aanslag juist is en terecht is opgelegd.
Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 224 van de Gemeentewet bepaalt dat ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven, een toeristenbelasting kan worden geheven.
Artikel 2 van de Verordening bepaalt dat ter zake van het houden van verblijf met overnachtingen binnen de gemeente in hotels, pensions, vakantieonderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet-beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet in de basisadministratie van de gemeente zijn opgenomen, onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting wordt geheven.
In het onderhavige geval gaat het om verblijf op vaste standplaatsen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening is belastingplichtig degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, van de Verordening wordt de belasting niet geheven ter zake van het verblijf door degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning indien ter zake van het verblijf in of het ter beschikking houden van die woning forensenbelasting is verschuldigd.
Artikel 2, eerste lid, van de Verordening forensenbelasting 2010 van de gemeente Ommen bepaalt dat onder de naam ‘forensenbelasting’ een directe belasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gewezen op de ‘Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige’ (hierna: de Beleidsregels). In onderdeel 3 van deze beleidsregels, voor zover hier van belang, is bepaald dat met betrekking tot de forensenbelasting de aanslag in onderstaande volgorde wordt gesteld ten name van:
3.1 (…)
3.2 degene die ook als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt
aangemerkt;
3.3 (…)
3.4 (…)
3.5 (…)
3.6 degene die op andere wijze als gebruiker naar voren komt.
Uit deze volgorde vloeit volgens verweerder voort dat de aanslag forensenbelasting aan de eigenaar/rechthebbende van de stacaravans moet worden opgelegd en niet aan de huurders. In verweer en ter zitting heeft verweerder nader toegelicht aanslagen forensenbelasting uitsluitend op te leggen aan eigenaren van gemeubileerde woningen die hebben aangegeven de gemeubileerde woning meer dan negentig dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin ter beschikking te houden. Indien een eigenaar een gemeubileerde woning verhuurt, zoals eiseres, wordt aan die eigenaar daarover een aanslag toeristenbelasting opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de aan eiseres opgelegde aanslag toeristenbelasting berust op een onjuiste lezing door verweerder van de Verordening, de Verordening forensenbelasting 2010 en de Beleidsregels. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Niet in geschil is dat de door eiseres verhuurde stacaravans (‘chalets’) als gemeubileerde woningen in de zin van de Verordening forensenbelasting 2010 dienen te worden aangemerkt. Dit spoort ook met de jurisprudentie terzake.
In de Verordening forensenbelasting 2010 staat niet dat slechts van eigenaren forensenbelasting kan worden geheven. Naar het oordeel van de rechtbank houdt ook een huurder van een gemeubileerde woning die woning beschikbaar voor zich of zijn gezin. Uit artikel 2 volgt dan ook dat huurders die geen hoofdverblijf in de gemeente Ommen hebben en die meer dan 90 dagen van een belastingjaar een stacaravan bij eiseres huren forensenbelasting zijn verschuldigd. Eiseres heeft in beroep onweersproken gesteld, en ter zitting nader toegelicht, dat alle huurders hun caravan voor een langere periode dan 90 dagen huren. Dit betekent dat over deze verhuur forensenbelasting verschuldigd is, indien de huurder geen hoofdverblijf in de gemeente Ommen heeft.
Het tweede lid van artikel 2 van de Verordening forensenbelasting 2010 bepaalt dat de vraag of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, naar de omstandigheden wordt beoordeeld. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat de thans bestreden aanslag betrekking heeft op de verhuur van stacaravans aan personen die niet staan ingeschreven in de GBA van Ommen. Niet is gebleken dat verweerder nader heeft onderzocht of deze huurders feitelijk hoofdverblijf in de gemeente Ommen hebben. Nu de aanslag toeristenbelasting is opgelegd inzake de verhuur van caravans aan personen die niet staan ingeschreven in de GBA van Ommen, is het wel hoogst waarschijnlijk dat deze personen geen hoofdverblijf in de gemeente Ommen hebben. Hieruit volgt dat over het verblijf waarvoor de aanslag toeristenbelasting is opgelegd, hoogst waarschijnlijk forensenbelasting was verschuldigd. Indien zulks het geval is, kan vanwege strijd met artikel 4, eerste lid, onder b, van de Verordening ter zake van dit verblijf geen toeristenbelasting worden geheven.
De omstandigheid dat onderdeel 3 van de Beleidsregels bepaalt dat de aanslag forensenbelasting eerst op naam van de eigenaar wordt gesteld, doet aan het voorgaande niet af. Zoals eiseres terecht opmerkt zien de Beleidsregels op de vraag aan wie een aanslag kan worden gericht in de situatie waarin voor één belasting meerdere personen belastingplichtig zijn. De belastingplicht zelf vloeit immer voort uit de belastingverordeningen en niet uit de Beleidsregels.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de uitspraak op bezwaar is gebaseerd op een ondeugdelijke redenering en op onvoldoende onderzoek. Er is dientengevolge sprake van een motiverings- en een zorgvuldigheidsgebrek, zodat de uitspraak op bezwaar vanwege strijd met artikel 7:12 en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand kan blijven.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen en verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak. Omdat niet met zekerheid is te zeggen dat in alle gevallen het verblijf waarvoor de aanslag toeristenbelasting is opgelegd betrekking heeft op een persoon die geen hoofdverblijf in de gemeente Ommen heeft, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien en de aanslag toeristenbelasting verminderen of op nihil stellen. Het is aan verweerder om daartoe na het nodige onderzoek te besluiten in de nieuwe uitspraak op bezwaar.
In hetgeen eiseres verder in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak op bezwaar ook overigens onrechtmatig is. Niet is gebleken van ondubbelzinnige toezeggingen van verweerder dat voor het jaar 2010 over de verhuur van stacaravans voor een langere periode geen belasting zou worden geheven. Eiseres heeft dan ook niet aangetoond dat de aanslag in strijd met het vertrouwensbeginsel is opgelegd. Gelet op het door verweerder gevoerde verweer, heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt dat de opgelegde aanslag in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Of verweerder bij de berekening van de hoogte van de aanslag is uitgegaan van het juiste aantal kavels is voorts niet meer relevant, nu verweerder opnieuw dient te beoordelen voor welke kavels een aanslag toeristenbelasting dan wel een aanslag forensenbelasting mag worden opgelegd.
5. Proceskosten
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten die zij heeft moeten maken voor de behandeling van haar beroep. Deze kosten betreffen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Eiseres heeft in dit verband weliswaar nota’s van haar advocaat overgelegd, maar de rechtbank stelt vast dat het beroepschrift niet door de advocaat van eiseres is ingediend. Evenmin heeft eiseres zich ter zitting door haar advocaat laten vertegenwoordigen. Nu eiseres de proceshandelingen, waarvoor op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage een vergoeding kan worden toegekend, zelf heeft verricht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Wel dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
- gelast verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 310,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.J.H. Bijleveld als griffier, op
Afschrift verzonden op: