Home

Rechtbank Rotterdam, 13-12-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:12118, ROT 20/6032, ROT 21/388, ROT 21/389 en ROT 21/390

Rechtbank Rotterdam, 13-12-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:12118, ROT 20/6032, ROT 21/388, ROT 21/389 en ROT 21/390

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
13 december 2021
Datum publicatie
28 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2021:12118
Zaaknummer
ROT 20/6032, ROT 21/388, ROT 21/389 en ROT 21/390

Inhoudsindicatie

In deze verzetsuitspraak wordt geoordeeld dat de nieuwe rechtspraak, waaruit

volgt dat de bezwaar- en beroepstermijn niet van openbare orde is, met zich

brengt dat de bestuursrechter niet gehouden is om ambtshalve (uit eigen beweging) te controleren of op tijd beroep was ingesteld

Uitspraak

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: ROT 20/6032, ROT 21/388, ROT 21/389 en ROT 21/390

Procesverloop

Bij uitspraken van 29 september 2020 (het bestreden besluit) heeft de Regionale Belasting Groep het bezwaar van opposant tegen de invorderingskosten van de aanslagen met de aanslagnummers [aanslagnummer 1] (zaaknummer ROT 20/6032), [aanslagnummer 2] (zaaknummer ROT 21/388), [aanslagnummer 3] (zaaknummer ROT 21/389) en [aanslagnummer 4] (zaaknummer ROT 21/390) niet-ontvankelijk verklaard.

Opposant heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 16 augustus 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.

De rechtbank heeft het verzet op 7 december 2021 op zitting behandeld. Opposant is verschenen.

Overwegingen

De uitspraak van de rechtbank van 16 augustus 2021

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het beroepschrift niet op tijd ter post is bezorgd, omdat het beroepschrift de datumstempel van 12 november 2020 draagt, opposant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het beroepschrift op tijd heeft verstuurd en het beroep daarmee te laat is ingediend.

2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.

Het verzetschrift

3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat in sommige situaties kan worden afgeweken van de hoofdregel dat de datum van het poststempel bepalend is

voor de vraag wanneer een beroepschrift ter post is bezorgd. Opposant verwijst hierbij naar een uitspraak van de Hoge Raad van 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2138 en een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 september 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7793. Het moet dan aannemelijk worden gemaakt dat het poststuk voor de datum van afstempeling ter post is bezorgd. Opposant voert hiertoe aan dat hij weliswaar geen urenspecificatie heeft, maar heeft een screenshot ingediend waaruit blijkt dat het beroepschrift is opgeslagen op 10 november 2020 om 17:54 uur. Het is voor opposant niet logisch om vervolgens te wachten met het versturen van het beroepschrift.

De beoordeling van de tijdigheid van het beroep en de beoordeling van het verzet

4. De verzetrechter overweegt het volgende. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, is terug gekomen op vaste rechtspraak dat de tijdigheid van het bezwaar en beroep een kwestie van openbare orde is (en dat een bestuursorgaan of (hoger)beroepsinstantie dit om die reden ambtshalve (uit eigen beweging) moet beoordelen). De reden hiervoor is dat in sommige gevallen aan een belanghebbende het recht tot de rechter wordt ontzegd zonder dat de tijdigheid van het bezwaar of (hoger) beroep punt van discussie is tussen partijen.

De vraag of een bezwaar- of (hoger)beroepschrift tijdig is ingediend en of die tijdigheid een kwestie van openbare orde is, kan naar het oordeel van de verzetrechter niet worden gesplitst. De verzetrechter is van oordeel dat bovenstaande uitspraak van de CRvB dan ook moet doorwerken in de beoordeling van de tijdigheid van beroep binnen de eigen instantie, in dit geval de rechtbank. Weliswaar is de rechtbank gehouden die tijdigheid te beoordelen, maar als die beoordeling niet van openbare orde is wordt ook hier buiten het geschil getreden wanneer zonder beroep van een partij noch het horen van partijen een zaak hierop wordt afgedaan.

Er is in de uitspraak van de rechtbank van 16 augustus 2021 ambtshalve geoordeeld dat niet tijdig beroep is ingesteld, zonder dat verweerder zich hierop heeft beroepen. De termijnkwestie is volgens de CRvB niet een kwestie van openbare orde. De rechtbank was dan ook niet gehouden om de tijdigheid van het beroep ambtshalve te beoordelen.

De CRvB overweegt in r.o. 4.2 van genoemde uitspraak onder meer: “Deze rechtspraak heeft tot gevolg dat in sommige gevallen – zoals het nu voorliggende geval – zonder dat de tijdigheid van het rechtsmiddel tussen partijen was opgeworpen, aan een belanghebbende het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd.” De rechtbank acht nog van belang dat in deze zaak opposant ter zitting heeft verklaard het schrijnend te vinden dat hij tot op heden nog nooit zijn verhaal heeft kunnen doen tegenover een instantie. Ook in die zin sluit het oordeel van de verzetrechter aan bij de bedoeling van de CRvB.

Gelet op het voorgaande is het verzet gegrond.

De uitspraak

5. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat opposant gelijk krijgt en de buitenzitting-uitspraak van 16 augustus 2021 vervalt. Het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

6. Het is niet gebleken dat opposant in verzet kosten heeft gemaakt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarmee geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van

mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021.

De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

griffier

Rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.