Home

Rechtbank Rotterdam, 19-07-2023, ECLI:NL:RBROT:2023:6612, ROT 22/668

Rechtbank Rotterdam, 19-07-2023, ECLI:NL:RBROT:2023:6612, ROT 22/668

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
19 juli 2023
Datum publicatie
25 juli 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2023:6612
Zaaknummer
ROT 22/668

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting; gegrond; eiser is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard; de rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gestuurde e-mail kan worden gezien als een (schriftelijke) weigering om een besluit te nemen.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 22/668

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),

en

(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

1.1.

Verweerder heeft eiser bij beschikking acht afzonderlijke naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen opgelegd. Het gaat om de volgende vorderingsnummers:

- [nummer 1];

- [nummer 2];

- [nummer 3];

- [nummer 4];

- [nummer 5];

- [nummer 6];

- [nummer 7];

- [nummer 8].

1.2.

Eiser heeft op 3 maart 2021 in ieder geval tegen de aanslagen met het vorderingsnummer [nummer 3], [nummer 4], [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 5] een ingebrekestelling ingediend.

1.3.

Verweerder heeft met dagtekening 9 februari 2021 en 23 maart 2021 voor alle naheffingsaanslagen afzonderlijk een uitspraak op bezwaar gedaan.

1.4.

Op 13 mei 2021 heeft eiser een dwangsomverzoek ingediend vanwege het uitblijven van uitspraken op bezwaar inzake alle naheffingsaanslagen.

1.5.

Op 3 november 2021 heeft verweerder naar de gemachtigde van eiser een e-mail gestuurd.

1.6.

Tegen deze e-mail heeft eiser op 8 november 2021 bezwaar ingediend.

1.7.

Bij uitspraak op bezwaar van 5 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de e-mail niet-ontvankelijk verklaard.

1.8.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

1.9.

Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2023. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Khadri, collega van zijn gemachtigde.

1.11.

Eiser heeft een nader stuk ingebracht.

1.12.

De rechtbank heeft het onderzoek op 11 mei 2023 heropend. Verweerder is bij brief van 11 mei 2023 in de gelegenheid gesteld om te reageren op het door eiser nader ingebrachte stuk. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

1.13.

Partijen zijn bij brief van 2 juni 2023 in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken of zij een nadere zitting willen. Partijen hebben niet gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.

Op 13 mei 2021 heeft eiser een dwangsomverzoek ingediend vanwege het uitblijven van uitspraken op bezwaar inzake alle naheffingsaanslagen. Dit dwangsomverzoek heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser teruggezonden, omdat niet was gebleken dat hij de rechtsgeldige gemachtigde van eiser was. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiser volmachten opgestuurd naar verweerder.

2.2.

Op 5 augustus 2021 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser medegedeeld dat in de bezwaarprocedures tegen alle vorderingsnummers al een uitspraak op bezwaar is genomen. Ook zijn de uitspraken op bezwaar daarbij meegestuurd naar de gemachtigde van eiser.

2.3.

De gemachtigde van eiser heeft hierna meermaals gevraagd om aan te tonen dat de uitspraken op bezwaar verzonden zijn.

2.4.

Omdat de gemachtigde van eiser geen reactie kreeg, heeft hij op 28 september 2021 per mail aan verweerder gevraagd om in alle procedures een dwangsom toe te kennen. Daarbij heeft gemachtigde gevraagd per besluit vast te stellen wanneer verweerder vindt dat er geen dwangsom verschuldigd is.

2.5.

In de e-mail van verweerder aan eiser van 3 november 2021 (de e-mail) zijn feiten en omstandigheden over het procesverloop medegedeeld. Het e-mailbericht is afgesloten met:

Onze conclusie is derhalve dat er nu geen bezwaarprocedures in de 8 zaken meer lopen in het kader waarvan stukken dienen te worden overgelegd. De beroepstermijn lijkt ook verstreken te zijn en het is ons onduidelijk waarom er 8 dwangsombesluiten zouden moeten worden genomen."

Beoordeling door de rechtbank

3. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat er geen bezwaar open stond tegen de e-mail.

4. In het beroepschrift heeft eiser zowel argumenten aangedragen voor het standpunt dat de e-mail een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), als voor het standpunt dat de e-mail gelijk moet worden gesteld aan een besluit omdat verweerder weigert een besluit te nemen volgens artikel 6:2, onder a, van de Awb. Op de zitting heeft eiser verduidelijkt dat de e-mail moet worden gezien als een weigering om een besluit te nemen op het dwangsomverzoek. De rechtbank zal dit hierna beoordelen.

Weigering een besluit te nemen

5. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld de schriftelijke weigering een besluit te nemen.

6.1.

Eiser stelt dat er geen inhoudelijke beslissing van verweerder is gekomen op het dwangsomverzoek van 13 mei 2021. Met de e-mail heeft verweerder geweigerd een besluit te nemen op het dwangsomverzoek, waardoor de e-mail gelijk moet worden gesteld aan een besluit.

6.2.

Verweerder heeft op de zitting aangevoerd dat de e-mail geen weigering is om een besluit te nemen. In de e-mail is eiser geïnformeerd dat er in alle procedures rondom de naheffingsaanslagen al een inhoudelijke uitspraak op bezwaar was gedaan. Hierdoor bestond er geen verplichting om een dwangsombesluit te nemen. Ook is het belang van eiser niet geschaad omdat er al uitspraken op bezwaar zijn gedaan.

6.3.

De rechtbank is van oordeel dat de e-mail kan worden gezien als een (schriftelijke) weigering van verweerder om een besluit te nemen op het dwangsomverzoek van eiser. Verweerder schrijft in de e-mail dat het onduidelijk is waarom er dwangsombesluiten zouden moeten volgen nu de bezwaren zijn afgedaan en de beroepstermijn is verlopen. Hieruit maakt de rechtbank op dat verweerder niet voornemens is een besluit te nemen op het dwangsomverzoek en de procedure als beëindigd beschouwt. Een en ander wordt nog eens bevestigd doordat verweerder nadien geen besluit op het dwangsomverzoek heeft genomen.

6.4.

Dat in alle procedures al een uitspraak op bezwaar was gedaan, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank constateert dat er geen inhoudelijke beslissing is gekomen op het dwangsomverzoek van eiser. Op voor de rechtbank onduidelijke redenen heeft verweerder het dwangsomverzoek teruggestuurd nadat geconstateerd was dat er geen geldige machtigingen waren overgelegd. Verweerder heeft eiser geen verzuimherstel geboden. Na het toezenden van de machtigingen heeft verweerder vervolgens ook geen inhoudelijke beslissing genomen. Ook na de e-mail van 3 november 2021 niet. Het had op de weg van verweerder gelegen om een inhoudelijke beslissing te nemen over het dwangsomverzoek van eiser. Dat op de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen inmiddels was beslist, maakt niet dat er geen inhoudelijk oordeel op het dwangsomverzoek diende te komen.

7. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Nu het beroep gegrond is, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

8. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder alsnog binnen zes weken een inhoudelijke beslissing dient te nemen op het dwangsomverzoek van eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het is namelijk als eerste aan verweerder om inhoudelijk op het dwangsomverzoek te beslissen en het voor deze beslissing noodzakelijke onderzoek te verrichten.

Redelijke termijn

9.1.

Eiser heeft bij e-mail van 9 mei 2023 verzocht om immateriële schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

9.2.

Op basis van de richtlijnen van de Hoge Raad, zoals omschreven in zijn arrest van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) behoren geschillen binnen een redelijke termijn te worden berecht. Hierbij geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien zij niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt.

9.3.

Het bezwaarschrift van 8 november 2021 is op 9 november 2021 ontvangen door verweerder. Deze ontvangstdatum van bezwaar moet als uitgangspunt worden genomen bij het bepalen van de redelijke termijn. Op het moment van uitspraak zijn er vanaf het bezwaar nog geen twee jaar verstreken. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om een immateriële schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn toe te kennen.

Proceskosten en griffierecht

10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.

11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 985,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 296,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 0,5).

12. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over het griffierecht en de proceskostenvergoeding. Verweerder heeft dit onweersproken gelaten en de rechtbank zal het verzochte toewijzen.

Beslissing

Informatie over hoger beroep