Rechtbank 's-Gravenhage, 20-06-2005, AT9402, AWB 05/2996 en 05/1527
Rechtbank 's-Gravenhage, 20-06-2005, AT9402, AWB 05/2996 en 05/1527
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 juni 2005
- Datum publicatie
- 15 juli 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2005:AT9402
- Zaaknummer
- AWB 05/2996 en 05/1527
Inhoudsindicatie
[...] 2.6. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij begin 2004 een herseninfarct heeft gehad, waarvan zij tot op heden nog niet volledig is hersteld. Zij was gedurende de onder 2.5 genoemde bezwaartermijn en is ook thans nog niet in staat om te werken. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij door haar herseninfarct pas ultimo 2004 adequaat op de verklaring heeft kunnen reageren. Zij heeft toen contact met haar gemachtigde opgenomen, die vervolgens namens verzoekster bij brief van 31 januari 2005 bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft het een en ander niet weersproken. Mitsdien houdt de voorzieningenrechter het ervoor dat verzoekster pas ultimo 2004 weer in staat was om haar zaken te behartigen. Nu verzoekster binnen vijf weken nadien het bezwaarschrift heeft ingediend, is de voorzieningenrechter van oordeel, mede gelet op hetgeen is komen vast te staan over de gezondheidstoestand waarin verzoekster destijds verkeerde, dat verzoekster in het onderhavige geval het bezwaarschrift zo spoedig als dit redelijkerwijs van haar kon worden verlangd, heeft ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb had niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding derhalve achterwege moeten blijven. [...]
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, voorzieningenrechter
Registratienummer: AWB 05/2996 en 05/1527
Uitspraakdatum: 9 juni 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het verzoek om een voorlopige voorziening in het geding tussen
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde [gemachtigde] te Spijkenisse,
en
De inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, verweerder, gemachtigde [gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan verzoekster is met dagtekening van 15 november 2004 door verweerder bij voor bezwaar vatbare beschikking een verklaring als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet (hierna: de Wet) verstrekt, waarin is vermeld dat verzoekster niet voldoet aan de voor het jaar 2005 geldende voorwaarden als bedoeld in artikel 3d, eerste lid, van de Wet.
1.2. Bij brief van 31 januari 2005 heeft verzoekster tegen de in 1.1 genoemde beschikking bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft in haar brief tevens verzocht om toepassing van de keuzeregeling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen (hierna: de Regeling).
1.3. Verweerder heeft bij uitspraak van 22 februari 2005 het bezwaar van verzoekster wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en de aanvraag om toepassing van de keuzeregeling niet in behandeling genomen. Verzoekster heeft bij brief van 3 maart 2005, ingekomen bij de rechtbank op 4 maart 2005, daartegen beroep ingesteld. Dit beroep is alhier geregistreerd onder nummer AWB 05/1527.
1.4. Verzoekster heeft bij faxbericht van 2 mei 2005, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 10 mei 2005 heeft verzoekster aanvullende stukken ingezonden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het verzoek is op 13 juni 2005 ter zitting behandeld. Verzoekster en verweerder hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In deze belangenafweging speelt een centrale rol het
oordeel van de voorzieningenrechter of het bestreden besluit in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven beroepsregels kan doorstaan.
2.2. Op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.3. Op grond van artikel 3d, eerste lid, van de Wet is verzekerd de zelfstandige wiens inkomen niet meer bedraagt dan € 21.500. Het tweede lid van voormeld artikel bepaalt dat de inspecteur van de rijksbelastingdienst aan de in het eerste lid genoemde zelfstandige bij een voor bezwaar vatbare beschikking een verklaring verstrekt waaruit blijkt dat deze zelfstandige voldoet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden.
2.4. Artikel 2, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat voor de toepassing van artikel 3d, eerste lid van de Wet voor enig jaar ten aanzien van een zelfstandige die gedurende de basisreferteperiode en daarna zelfstandige is gebleven, in aanmerking wordt genomen het gemiddelde van de definitief vastgestelde inkomens over de jaren van de basisreferteperiode.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid, op aanvraag van de zelfstandige voor de toepassing van artikel 3d, eerste lid, van de Wet het gemiddelde van zijn inkomens over twee jaren in de basisreferteperiode in aanmerking wordt genomen. De aanvraag wordt slechts in behandeling genomen indien deze is gedaan binnen zes weken na dagtekening van de in artikel 3d, tweede lid, van de Wet bedoelde verklaring.
2.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de onder 1.2 genoemde brief van 31 januari 2005 mede te worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de voor bezwaar vatbare beschikking van 15 november 2004. De bezwaartermijn is in het onderhavige geval op 27 december 2004 geëindigd. Het bezwaarschrift is op 3 februari 2005 bij verweerder ingekomen. Het bezwaarschrift is derhalve niet tijdig ingediend. Niet-ontvankelijk verklaring blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb echter achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
2.6. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij begin 2004 een herseninfarct heeft gehad, waarvan zij tot op heden nog niet volledig is hersteld. Zij was gedurende de onder 2.5 genoemde bezwaartermijn en is ook thans nog niet in staat om te werken. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij door haar herseninfarct pas ultimo 2004 adequaat op de verklaring heeft kunnen reageren. Zij heeft toen contact met haar gemachtigde opgenomen, die vervolgens namens verzoekster bij brief van 31 januari 2005 bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft het een en ander niet weersproken. Mitsdien houdt de voorzieningenrechter het ervoor dat verzoekster pas ultimo 2004 weer in staat was om haar zaken te behartigen. Nu verzoekster binnen vijf weken nadien het bezwaarschrift heeft ingediend, is de voorzieningenrechter van oordeel, mede gelet op hetgeen is komen vast te staan over de gezondheidstoestand waarin verzoekster destijds verkeerde, dat verzoekster in het onderhavige geval het bezwaarschrift zo spoedig als dit redelijkerwijs van haar kon worden verlangd, heeft ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb had niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding derhalve achterwege moeten blijven.
2.7. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb gegrond verklaard. De voorzieningenrechter zal de bestreden uitspraak vernietigen en verweerder opdragen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. Daarbij dient verweerder de aanvraag tot toepassing van de keuzeregeling in behandeling te nemen.
2.8. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
2.9. In de omstandigheden van het geval vindt de voorzieningenrechter aanleiding verweerder krachtens artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966 (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het in beroep (AWB 05/1527) bestreden besluit;
- draagt verweerder op een besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 966, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door verzoekster betaalde griffierecht voor het verzoekschrift en het beroepschrift totaal ten bedrage van € 74 vergoedt;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening (AWB 05/2996) af.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst. De beslissing is op 20 juni 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.