Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 17-02-2006, AX9805, AWB 05/3276 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 17-02-2006, AX9805, AWB 05/3276 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 februari 2006
Datum publicatie
26 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:AX9805
Zaaknummer
AWB 05/3276 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Over schuld van dga aan eigen BV berekende rente kan niet in aftrek worden gebracht op het belastbare inkomen uit werk en woning; er is geen sprake van een ongeoorloofde ongelijke behandeling ten opzichte van het ter beschikking stellen van geld aan de BV.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/3276 IB/PVV

Uitspraakdatum: 17 februari 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], [eiser],

en

de inspecteur van de Belastingdienst [ te P], kantoor [Q], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1.Met dagtekening 21 september 2004 is aan [X], conform de door hem ingediende aangifte, voor het jaar 2002 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.519. Met dagtekening 22 oktober 2004 is de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2002 vastgesteld. Daarbij is niet van de voorlopige aanslag afgeweken.

1.2.Bij brief van 1 november 2004, door verweerder ontvangen op 2 november 2004, heeft [X] bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2002.

1.3.Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 april 2005 de (voorlopige) aanslag gehandhaafd. [X] heeft daartegen bij brief van 12 mei 2005, ontvangen bij de rechtbank op 13 mei 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.

1.4.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2005 te Den Haag. Daar zijn namens [X] mr. [A] en namens verweerder mr. drs. [B] verschenen. [X] heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

1.5.De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.[X] is directeur en enig aandeelhouder van [X] [....] BV (hierna: de BV). Op 1 januari 2002 heeft hij een schuld aan deze BV ten bedrage van € 2.185.587. Per 31 december 2002 bedraagt deze schuld € 2.639.837. In 2002 is over deze schuld aan [X] een bedrag van € 74.667 aan rente in rekening gebracht.

2.2.Het van de BV geleende geld heeft [X] voornamelijk aangewend voor beleggingen. In de aangifte voor 2002 heeft [X] de schuld en de daarover verschuldigde rente bij de berekening van de rendementsgrondslag in de zin van artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 als schulden in aanmerking genomen. In zijn bezwaarschrift heeft [X] zich op het standpunt gesteld dat de schuld en de daarover verschuldigde rente tot het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden behoren en in box 1 in aanmerking moeten worden genomen.

3. Geschil

3.1.In geschil is of de over de schuld van [X] aan de BV in rekening gebrachte rente ten bedrage van € 74.667 tot het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden behoort en uit dien hoofde in aftrek moet worden toegelaten op het belastbare inkomen uit werk en woning. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of de Nederlandse wetgeving op dit punt in strijd is met artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) en artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Niet in geschil is dat verweerder, zoals [X] ter zitting ook heeft erkend, indien de rente niet in box 1 in aanmerking dient te worden genomen, de Nederlandse wetgeving op de juiste wijze heeft toegepast.

3.2.[X] concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.852.

3.3.Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.Ter zitting hebben partijen verklaard de rechtbank te willen volgen in haar voorstel de procedure aan te merken als een procedure tegen zowel de voorlopige- als de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. De rechtbank merkt de zaak dan ook als zodanig aan.

4.2.Vaststaat dat de Nederlandse wetgeving niet voorziet in een mogelijkheid om de over de schuld van [X] aan de BV berekende rente op het belastbare inkomen uit werk en woning in aftrek te brengen. Dat de wetgever in het omgekeerde geval waarbij een belastingplichtige rente ontvangt over een lening die hij heeft verstrekt aan een BV waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, ervoor heeft gekozen om die lening en de daarover door die belastingplichtige ontvangen rente wel onder de zogenaamde ‘terbeschikkingstellingregeling’ te laten vallen, zodat die ontvangen rente wel tot het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden behoort, brengt hierin geen verandering. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door [X] met elkaar vergeleken gevallen niet feitelijk en rechtens gelijk, reeds omdat er bij het lenen van geld van de BV geen sprake is van terbeschikkingstelling van geld aan de BV. Indien, veronderstellenderwijs, uitgegaan wordt van de gelijkheid van de met elkaar vergeleken gevallen, is de ongelijke behandeling van die gevallen geen door artikel 26 IVBPR of artikel 14 EVRM verboden discriminatie.

De wetgever heeft, naar onder meer volgt uit het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de Mens van 2 juni 1999, nr. 46757/99, BNB 2002/398, een wide margin of appreciation bij de beoordeling of sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen alsmede of en in welke mate voor een ongelijke behandeling van gelijke gevallen een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank is de wetgever met betrekking tot het door [X] gestelde verschil in behandeling binnen deze marge gebleven. Van een in de wet opgenomen ongeoorloofde ongelijke behandeling is dan ook geen sprake. De argumenten van [X] over de doorbreking van de fiscale neutraliteit en de strijdigheid met de proportionaliteitseis doen, wat daar overigens ook van zij, aan het vorenstaande niet af.

4.3.Op grond van het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 17 februari 2006 door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. D.A. Verburg en mr. J.J.B. Hulst, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.