Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-02-2006, AY0148, AWB 05/5898

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-02-2006, AY0148, AWB 05/5898

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
3 februari 2006
Datum publicatie
7 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:AY0148
Zaaknummer
AWB 05/5898

Inhoudsindicatie

Een redelijke wetstoepassing van artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB '01 brengt in het onderhavige geval mee dat de voorlopige teruggaaf niet in de weg dient te staan aan de toepassing van artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB '01.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/5898

Uitspraakdatum: 3 februari 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z] eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], kantoor [Q], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 augustus 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2004 opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.581 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.109.

Zitting:

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2006.

Eiser is daar met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen W.P. Spandonk.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de belastingaanslag;

- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.

2. Gronden

2.1. Op 2 november 2003 is bij verweerder een verzoek om een voorlopige teruggaaf binnengekomen ten name van eiseres. In dit verzoek is als negatief saldo van de eigen woning een bedrag van € 2.364 aangegeven; aan eiseres is hiervan een bedrag van € 1 toebedeeld, aan haar partner een bedrag van € 2.363. Naar aanleiding hiervan is aan eiseres een voorlopige teruggaaf verleend van € 2.

2.2. Op 9 februari 2005 hebben eiseres en haar partner gezamenlijk aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. Daarbij hebben zij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.581 aangegeven en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.109. Op basis van de ingediende aangifte is aan eiseres een voorlopige aanslag opgelegd, welke resulteerde in een te betalen bedrag van € 222, inclusief € 3 heffingsrente. Het tegen deze voorlopige aanslag gerichte bezwaar is bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2.3. In geschil is de vraag of de voorlopige aanslag terecht aan eiseres is opgelegd, welke vraag eiseres ontkennend beantwoordt en verweerder bevestigend.

2.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

2.5. Ingevolge artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) wordt een aanslag vastgesteld indien de verschuldigde belasting het saldo van de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven die uitsluitend met het oog op de heffingskorting zijn vastgesteld, met meer dan € 217 te boven gaat. Voorts wordt op grond artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet een aanslag vastgesteld indien voor of in de loop van het kalenderjaar een voorlopige teruggaaf is vastgesteld. In het onderhavige geval is op grond van dit laatste artikellid een aanslag vastgesteld.

2.6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres en haar partner bij het invullen van het (elektronische) formulier voor de aanvraag van een voorlopige teruggaaf per abuis hebben gekozen voor een toedeling van een zeer gering gedeelte (€ 1) van het negatieve saldo van de eigen woning aan eiseres. Zij beoogden met het verzoek uitsluitend een voorlopige teruggaaf aan de partner te bewerkstelligen, waartoe zij het volledige negatieve saldo uit eigen woning aan hem wilden toerekenen. Gelet op doel en strekking van artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet, brengt een redelijke toepassing van deze wetsbepaling mede dat, in een geval als het onderhavige waarin eiseres en haar partner met het verzoek om een voorlopige teruggaaf slechts een teruggaaf aan de partner van eiseres en geen teruggaaf aan eiseres hebben beoogd en waarin de niet beoogde teruggaaf aan eiseres slechts € 2 bedraagt, de voorlopige teruggaaf niet in de weg dient te staan aan de toepassing van artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet. Bovendien had verweerder in de omstandigheid dat de niet beoogde teruggaaf aan eiseres in de visie van verweerder leidt tot een positieve voorlopige aanslag van € 222, aanleiding moeten zien om dit onevenredige nadelige gevolg met toepassing van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te voorkomen door de oplegging van de voorlopige aanslag achterwege te laten.

2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

2.8. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, omdat de rechtbank niet gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 3 februari 2006 door mr. G.J. van Leijenhorst in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Riel, griffier. De beslissing is dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.