Rechtbank 's-Gravenhage, 16-08-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:5797 AY8420, AWB 05/3612 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 16-08-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:5797 AY8420, AWB 05/3612 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 16 augustus 2006
- Datum publicatie
- 11 oktober 2006
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8420
- Zaaknummer
- AWB 05/3612 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting, persoonsgebonden aftrek ter zake van levensonderhoud van zelfstandig wonende dochter, eiseres maakt aannemelijk dat de dochter in zeer ernstige mate lijdt aan een eetverslaving en dat zij dwangmatig excessieve uitgaven doet om in de uit die verslaving voortvloeiende behoefte te voorzien, er is sprake van een omstandigheid waarbij buiten de eigen wil het inkomen niet ter beschikking kan worden gehouden voor het eigen levensonderhoud (vergelijk HR 27 november 1985, nr. 23 379 BNB 1986/38).
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3612 IB/PVV
Uitspraakdatum: 16 augustus 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 25 mei 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.236 (aanslagnummer [0000.00.000.000]).
Zitting
Een eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2006.
Eiseres is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen de rechtbank en partijen een briefwisseling plaatsgevonden.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2006.
Daar zijn namens eiseres haar echtgenoot, [naam], en dochter en namens verweerder [naam gemachtigde] verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.936 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
2. Gronden
2.1.Eiseres heeft voor het jaar 2003 aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.400. Hierbij heeft zij een bedrag van in totaal € 1.300 (€ 325 per kwartaal) opgevoerd als persoonsgebonden aftrek ter zake van levensonderhoud van haar zelfstandig wonende dochter, [naam dochter], geboren op [geboortedatum] 1977 (hierna: de dochter). De dochter heeft in 2003 een bijstandsuitkering genoten.
2.2. Bij de aanslagregeling heeft verweerder het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 40.236. Hierbij heeft hij, naast een andere correctie welke hier niet in geschil is, de in 2.1. genoemde aftrek ter zake van levensonderhoud van de dochter geweigerd. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de onderhavige aanslag bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2.3.In geschil is of eiseres recht heeft op een aftrek ter zake van levensonderhoud van de dochter tot een bedrag van € 1.300.
2.4. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd. De dochter lijdt aan meerdere psychiatrische stoornissen, waaronder borderline, ADHD en een zeer ernstige eetstoornis. De eetstoornis heeft de vorm van een eetverslaving en leidt er onder meer toe dat de dochter dwangmatig excessieve hoeveelheden etenswaren opeet en vervolgens weer uitbraakt. De uitgaven voor de eetverslaving zijn dusdanig dat zij onvoldoende middelen overhoudt om in haar levensonderhoud te voorzien alsmede dat van haar zoontje, die in 2003 nog niet formeel uit huis was geplaatst bij zijn grootouders. Daarom heeft zij daarvoor een beroep gedaan op eiseres en haar echtgenoot, die de dochter hebben voorzien van onder meer (geld voor) de benodigde levensmiddelen. Ook heeft de dochter door de eetverslaving (aanzienlijke) onderhandse schulden gemaakt.
Vanaf 1997 heeft verweerder aftrek ter zake van levensonderhoud van de dochter steeds toegestaan. Eiseres heeft daartoe middels een bijlage bij een tweetal aangiften ook tweemaal een verzoek ingediend. Ook op grond van het vertrouwensbeginsel heeft eiseres volgens haar derhalve recht op de aftrek.
2.5. Verweerder beantwoordt de in geschil zijnde vraag ontkennend en heeft daartoe
- samengevat - het volgende aangevoerd. De dochter woont zelfstandig en heeft in 2003 een bijstandsuitkering genoten van € 15.201. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de dochter in haar eigen levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat voor een bedrag van minstens € 386 per kwartaal door haar uitgaven zijn gedaan met betrekking tot het levensonderhoud van de dochter.
2.6. Zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, is niet (meer) in geschil dat de dochter lijdt aan een psychiatrische stoornis en als gevolg daarvan in 2003 een eetstoornis heeft. Daarnaast is niet meer in geschil dat eiseres in 2003 voor levensmiddelen minstens een bedrag van € 14.804,68 heeft uitgegeven.
2.7.In zijn uitspraak van 27 november 1985, rolnr. 23 379, BNB 1986/38, heeft de Hoge Raad - voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
'4.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbendes zoon in 1980 een besteedbaar inkomen van [...] genoot en dat dit inkomen geacht moet worden voldoende te zijn geweest om de zoon in staat te stellen een redelijk bestaan te leiden overeenkomstig zijn plaats in de samenleving. Alsdan moet vaststaan dat de zoon over evenvermeld bedrag kon beschikken ter voorziening in zijn levensonderhoud, waarvan evenwel niet sprake is indien en voor zover hij door omstandigheden buiten zijn wil zijn inkomen daarvoor niet ter beschikking kon houden. Het Hof heeft dit kennelijk uit het oog verloren nu het is voorbijgegaan aan de door belanghebbende voor het Hof aangevoerde stelling dat bij haar zoon, ten gevolge van verslaving aan drugs, niet meer gesproken kan worden van vrije besteding der middelen, in welke stelling ligt besloten dat de zoon door omstandigheden als zojuist bedoeld zijn evenvermelde inkomen niet voor zijn levensonderhoud ter beschikking kon houden.'
2.8.Tot de gedingstukken behoort een verklaring van de huidige behandelaars van de dochter, S. Wolters, psychiater, en L. van Wel, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, verbonden aan PsyQ, die luidt als volgt:
'Programma Eetstoornissen & Obesitas
(...)
Mw. [dochter], geboren [geboortedatum] 1977, is al geruime tijd bij Parnassia Groep onder behandeling wegens een ernstige persoonlijkheidsstoornis, ADHD en Anorexia Nervosa.
Gezien de ernst en de duur van de symptonen is het onwaarschijnlijk dat patiënte in de komende jaren zover verbetert dat zij zelfstandig kan functioneren.'
2.9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met al hetgeen zij in het geding heeft aangevoerd en ingebracht en de toelichting die zij daarop ter zitting heeft gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de dochter in zeer ernstige mate lijdt aan een eetverslaving en dat zij dwangmatig excessieve uitgaven doet om in de uit die verslaving voortvloeiende behoefte te voorzien. Anders dan verweerder meent, heeft dit naar het oordeel van de rechtbank te gelden als een omstandigheid waarbij buiten de eigen wil het inkomen niet ter beschikking kan worden gehouden voor het eigen levensonderhoud. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiseres nog heeft aangevoerd dat in het jaar 2003 de dochter onder behandeling was bij een andere instelling en arts en dat deze arts aldaar niet meer werkzaam is zodat het niet mogelijk is een verklaring van die behandelend arts over te leggen. Bovendien zou een dergelijke verklaring alleen door de dochter aangevraagd kunnen worden, vanwege privacy redenen, hetgeen te belastend is voor haar. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de bijdragen van eiseres in het levensonderhoud van de dochter kunnen worden aangemerkt als drukkende uitgaven waartoe zij zich redelijkerwijs gedwongen heeft kunnen voelen deze uitgaven te doen. Derhalve is sprake van uitgaven voor levensonderhoud voor kinderen jonger dan 30 jaar in de zin van artikel 6.13 van de Wet IB 2001. Vervolgens is de vraag aan de orde of eiseres aannemelijk heeft gemaakt of deze uitgaven de grens van € 386 per kwartaal hebben overschreden.
2.10. Eiseres heeft in 2003 een bedrag van minstens € 14.804,68 euro besteed aan levensmiddelen. Zij heeft gesteld dat deze uitgaven, gelet op de samenstelling van het gezin dat inclusief de dochter uit zes personen bestond, voor minstens 1/6 deel zijn toe te rekenen aan de dochter, derhalve € 6,85 per persoon per dag. Ter zitting heeft de echtgenoot van eiseres dit nader toegelicht en heeft hij verklaard dat niet alleen in het levensonderhoud van de dochter werd voorzien gedurende de drie dagen van de week dat zij in het ouderlijk huis verbleef, maar dat de dochter bij vertrek naar haar eigen woning ook steeds een aanzienlijke hoeveelheid levensmiddelen meekreeg voor de overige dagen. De rechtbank hecht geloof aan de verklaringen van (de echtgenoot van) eiseres en acht het derhalve aannemelijk dat de uitgaven die zij voor het levensonderhoud van de dochter heeft gedaan minstens € 386 per kwartaal hebben bedragen, mede in ogenschouw genomen de werkelijke reiskosten van de dochter in verband met het heen en weer reizen tussen haar woning en de woning van eiseres.
2.11. Eiseres heeft derhalve aannemelijk gemaakt in het onderhavige jaar voor minstens € 386 per kwartaal uitgaven te hebben gedaan ter zake van het levensonderhoud van de dochter. Gelet op het vorenoverwogene heeft zij op grond hiervan recht op de door haar geclaimde aftrek ter zake van levensonderhoud van de dochter ten bedrage van € 1.300.
2.12. Nu het beroep van eiseres om de bovenvermelde redenen gegrond is, behoeft het beroep op het vertrouwensbeginsel geen behandeling meer.
2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 16 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier.