Rechtbank 's-Gravenhage, 13-07-2006, AY8444, AWB 05/7162 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 13-07-2006, AY8444, AWB 05/7162 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 13 juli 2006
- Datum publicatie
- 11 oktober 2006
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8444
- Zaaknummer
- AWB 05/7162 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Het geplaatste kapitaal van A BV bestaat uit gewone en uit preferente aandelen. Eiser houdt een deel van de preferente aandelen in A BV. Deze aandelen vertegenwoordigen 22,22 percent van het geplaatst aandelenkapitaal in A BV.
A BV houdt alle aandelen in Y BV. Eiser heeft een schuldvordering op Y BV.
Met ingang van 1 januari 1997 tellen preferente aandelen mee voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een aanmerkelijk belang. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever hier bewust voor heeft gekozen. De door eiser gehouden aandelen vertegenwoordigen meer dan 5 percent van het geplaatst kapitaal in A BV. Eiser heeft derhalve een direct aanmerkelijk belang in A BV en een indirect aanmerkelijk belang in Y BV. De schuldvordering van eiser op Y BV is een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onderdeel a, in samenhang met artikel 3.92, tweede lid, aanhef en onderdeel a, ten 1e, van de Wet IB 2001. De rente die eiser op de schuldvordering ontvangt maakt deel uit van het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
Ingevolge artikel 11 van de Wet Algemene Bepalingen moet de rechter volgens de wet rechtspreken en mag hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. De rechtbank kan zich daarom niet uitlaten over de stelling van eiser dat de nieuwe wetgeving lijdt tot een onrechtvaardig nadeel.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/7162 IB/PVV
Uitspraakdatum: 13 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.Verweerder heeft aan eiser, overeenkomstig de door hem ingediende aangifte, voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [0000.00.000.0.00]) in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.091, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 290 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 70.449.
1.2. Bij brief van 21 september 2004, ontvangen door verweerder op 22 september 2004, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 september 2005 de aanslag gehandhaafd.
1.4. Eiser heeft daartegen bij brief van 10 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 12 oktober 2005, beroep ingesteld.
1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2006 te 's-Gravenhage.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [echtgenote], zijn echtgenote. Namens verweerder zijn verschenen A. Prodan en G. Drent.
1.7. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser is aandeelhouder[A] BV (hierna: [A] BV). Het geplaatst kapitaal van [A] BV bestond in 2002 uit 32 A-aandelen en 40 B-aandelen, elk met een nominale waarde van € 226,89 (€ 500). De A-aandelen zijn gewone aandelen en de B-aandelen zijn preferente aandelen. In 2002 werden de aandelen in [A] BV gehouden door de volgende aandeelhouders:
- [aandeelhouder 1] Beheer BV: 16 A-aandelen,
- [aandeelhouder 2] Beheer BV: 16 A-aandelen,
- Eiser: 16 B-aandelen,
- [aandeelhouder 3]: 24 B-aandelen.
2.2. [A] BV houdt alle aandelen in [A Int. Transport] BV (hierna: Transport BV).
2.3. Eiser heeft een schuldvordering van € 231.899 op Transport BV. In 2002 heeft hij € 19.711 rente op de schuldvordering ontvangen.
2.4. In zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 heeft eiser de op de schuldvordering ontvangen rente als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. In zijn bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 heeft eiser verweerder verzocht de rente op de schuldvordering niet als resultaat uit overige werkzaamheden aan te merken, maar de schuldvordering tot de rendementsgrondslag in de zin van artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) te rekenen.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft eiser een aanmerkelijk belang in [A] BV en in Transport BV?
2. Is de rente die eiser op de schuldvordering heeft ontvangen een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van afdeling 3.4 van de Wet of maakt de schuldvordering deel uit van de rendementsgrondslag in de zin van artikel 5.3 van de Wet?
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.380 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 79.725.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Eiser stelt dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om hem als houder van een aanmerkelijk belang in [A] BV en Transport BV aan te merken. Hij leent al vele jaren een bedrag aan Transport BV. Door de invoering van de Wet is de op de schuldvordering ontvangen rente belast in box 1, omdat eiser 22 percent van de aandelen in [A] BV bezit. De B-aandelen zijn echter preferente aandelen die geen recht geven op de winst, maar alleen op dividend en die bij overlijden aan [A] BV moeten worden verkocht voor € 3.630. Er is sprake van een onrechtvaardig nadeel, waarmee bij de parlementaire behandeling geen rekening is gehouden.
3.5. Verweerder heeft het standpunt van eiser gemotiveerd bestreden en stelt dat eiser een indirect aanmerkelijk belang heeft in en een schuldvordering heeft op Transport BV. Ingevolge artikel 3.92 van de Wet wordt het hebben van een schuldvordering op een vennootschap waarin een belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft aangemerkt als een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet. De ontvangen rente is onderdeel van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever wel degelijk heeft bedoeld om preferente aandelen met ingang van 1 januari 1997 in aanmerking te nemen bij de beoordeling of een belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft. Dit laatste is in de Wet niet inhoudelijk gewijzigd.
4. Beoordeling van het geschil
Heeft eiser een aanmerkelijk belang in [A] BV en in Transport BV?
4.1. Ingevolge artikel 4.6, aanhef en onderdeel a, van de Wet heeft een belastingplichtige een aanmerkelijk belang indien hij, al dan niet tezamen met zijn partner, direct of indirect voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld (hierna: de 5%-eis).
4.2. Van een aanmerkelijk belang is ook sprake indien de belastingplichtige de aandelen niet zelf, doch via een (houdster)vennootschap houdt (hierna: indirect aanmerkelijk belang). In dat geval geldt de 5%-eis voor het belang dat de belastingplichtige in elk van beide vennootschappen heeft.
4.3. Met ingang van 1 januari 1997 tellen preferente aandelen mee voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een aanmerkelijk belang. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever hier bewust voor heeft gekozen:
'Allereerst wordt (...) bepaald of de belastingplichtige in het totale geplaatste aandelenkapitaal een aanmerkelijk belang heeft. Indien dat niet het geval is, wordt vervolgens bekeken of de belastingplichtige in een bepaalde soort een aanmerkelijk belang heeft. Een vennootschap heeft meer soorten aandelen ingeval de aan de aandelen verbonden rechten niet identiek zijn.
(...)
Door deze eenvoudige soort-benadering bestaat er geen aanleiding meer om een afzonderlijke bepaling op te nemen waarbij bepaalde preferente aandelen worden uitgezonderd. Immers zodra er preferente aandelen worden uitgegeven, ontstaan er verschillende soorten aandelen en dient eventueel bepaald te worden of een belastingplichtige een aanmerkelijk belang in een soort heeft.'
Kamerstukken II, vergaderjaar 1995/96, 24 761, nr. 3 (memorie van toelichting), blz. 44.
4.4. Vaststaat dat eiser 16 B-aandelen in [A] BV houdt en dat [A] BV een vennootschap is waarvan het kapitaal geheel in aandelen is verdeeld. De door eiser gehouden aandelen vertegenwoordigen 22,22 percent en derhalve meer dan 5 percent van het geplaatste aandelenkapitaal in [A] BV. Ingevolge artikel 4.6, aanhef en onderdeel a, van de Wet heeft eiser een direct aanmerkelijk belang in [A] BV.
4.5. Voorts staat vast dat [A] BV alle aandelen in Transport BV houdt. Ingevolge artikel 4.6, aanhef en onderdeel a, van de Wet heeft eiser een indirect aanmerkelijk belang in Transport BV.
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden of belastbaar inkomen uit sparen en beleggen?
4.6. Ingevolge artikel 3.90 van de Wet is het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Ingevolge artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet wordt - voor zover hier van belang - onder werkzaamheid mede verstaan het rendabel maken van vermogensbestanddelen voorzover deze vermogensbestanddelen al dan niet tegen vergoeding rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft. Ingevolge artikel 3.92, tweede lid, aanhef en onderdeel a, ten 1º, van de Wet wordt - voor zover hier van belang - met het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een in het eerste lid bedoelde vennootschap gelijkgesteld het hebben van een schuldvordering op de vennootschap.
4.7. Vaststaat dat eiser een schuldvordering heeft op een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Hieruit volgt dat de schuldvordering van eiser op Transport BV een werkzaamheid is in de zin van artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onderdeel a, in samenhang met artikel 3.92, tweede lid, aanhef en onderdeel a, ten 1º, van de Wet. Aldus maakt de rente die eiser op de schuldvordering ontvangt deel uit van het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
4.8. Ingevolge artikel 11 van de Wet Algemene Bepalingen van 15 mei 1829 moet de rechter volgens de wet rechtspreken en mag hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Zoals hiervoor is overwogen heeft de wetgever er bewust voor gekozen preferente aandelen te laten meetellen voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een aanmerkelijk belang. Het is dan niet aan de rechtbank om ten aanzien van eiser te oordelen dat de preferente aandelen in het geval van eiser niet meetellen of dat de rente uit de schuldvordering geen deel uitmaakt van het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank kan zich daarom niet uitlaten over de stelling van eiser dat de nieuwe wetgeving lijdt tot een onrechtvaardig nadeel.
4.9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. T. van Rij en mr. J.J.B. Hulst in tegenwoordigheid van mr. I. Lampe-Selanno, griffier.