Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-09-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:18094 AY9715, AWB 06/1146 PARKBL

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-09-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:18094 AY9715, AWB 06/1146 PARKBL

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 september 2006
Datum publicatie
16 november 2006
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9715
Zaaknummer
AWB 06/1146 PARKBL

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag parkeerbelasting is terecht opgelegd. Onbekendheid met het betalen van parkeergeld met gebruikmaking van een chipknip en het daardoor niet betalen van de verschuldigde parkeerbelasting is voor rekening en risico van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/1146 PARKBL

Uitspraakdatum: 13 september 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 16 december 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [000000]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2006.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen C. Bengoua.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Op 22 september 2005 omstreeks 16.37 uur stond het voertuig van eiser, met kenteken [00-00-00], geparkeerd aan de [a-straat] te Leiden. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden aangewezen als plaats waar onder meer op dat tijdstip tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.

2.2. Tijdens een controle op de hiervoor genoemde datum, plaats en tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in het voertuig van eiser geen parkeerkaart of geldige parkeervergunning aanwezig was. Naar aanleiding hiervan is aan eiser de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

2.3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

2.4. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Door onbekendheid met het betalen van parkeergeld met gebruikmaking van een chipknip heeft hij, mede omdat hij haast had, een vergissing begaan. Hij heeft zijn pas ingevoerd en tweemaal op de € 1-knop gedrukt. Omdat hij de aanwijzer in de klok tot twee keer toe een halfuur vooruit zag gaan, verkeerde hij in de veronderstelling dat hij de parkeerbelasting had voldaan. Hij was wel verbaasd dat hij geen bonnetje kreeg, doch verkeerde in de veronderstelling dat de parkeercontroleur door het teruglopen van de veermechaniek in de meter kon zien dat er was betaald voor een bepaalde tijd. Hij is van mening dat de regelgeving met betrekking tot de parkeerbelastingen niet tot doel heeft goedwillende burgers, zoals hij, te bestraffen, doch dat die regelgeving is bedoeld om zwartparkeren en/of langer parkeren dan op grond van het ingevoerde bedrag is toegestaan, tegen te gaan. Hij heeft te goeder trouw gehandeld en wijst erop dat hij heeft aangeboden het verschuldigde bedrag aan parkeerbelasting alsnog te voldoen. Eiser vindt dat verweerder met het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag van € 46 niet handelt in overeenstemming met de beginselen van zorgvuldigheid, redelijkheid en billijkheid, daar de gemeente Leiden een schade van € 2 heeft geleden.

2.5. Verweerder heeft het standpunt van eiser gemotiveerd bestreden.

2.6. Artikel 225, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet bepaalt dat in het kader van de parkeerregulering een parkeerbelasting kan worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belasting-verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze.

2.7. In de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2003 (hierna: Verordening parkeerbelastingen 2003) heeft de gemeente Leiden uitvoering gegeven aan het hiervoor genoemde artikel van de Gemeentewet. Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel a van de Verordening parkeerbelastingen 2003 wordt onder de naam 'parkeerbelastingen' een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens de verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Ingevolge artikel 5, eerste lid van de Verordening parkeerbelastingen 2003 is de belasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen 2003 wordt - voor zover hier van belang - de belasting geheven bij wege van voldoening op aangifte, door middel van het werpen van geld of gebruik van elektronische betaalkaarten in parkeerapparatuur, en moet worden voldaan bij de aanvang van het parkeren. (...) Het college van burgemeester en wethouders geeft omtrent een en ander nadere regels.

2.8. Wanneer belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan deze krachtens artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) worden nageheven. Vaststaat dat eiser zijn voertuig heeft geparkeerd op een door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden aangewezen plaats waarop onder meer op het hiervoor genoemde tijdstip tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.

2.9. Naar tussen partijen niet in geschil is, heeft eiser de verschuldigde parkeerbelasting niet voldaan. Verweerder was derhalve op grond van artikel 20 van de AWR bevoegd tot naheffing van deze belasting over te gaan. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of een algemeen rechtsbeginsel in die zin dat om die reden zou moeten worden geconcludeerd dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid bij het opleggen van de in geding zijnde naheffingsaanslag. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser om redenen die voor zijn rekening en risico dienen te worden gebracht de betalingshandeling niet in zijn geheel heeft afgerond, waardoor hij geen betaalbewijs heeft ontvangen, terwijl de parkeermeter wel voorziet in de afgifte van een betaalbewijs indien overeenkomstig de instructies op de parkeermeter met de chipknip wordt betaald. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser heeft erkend dat hij verbaasd was dat hij geen 'bonnetje' kreeg. Dit duidt erop dat eiser zich ervan bewust was of had kunnen zijn dat een parkeermeter zoals door hem in werking was gesteld, na voltooiing van de betalings-handeling in de regel tot afgifte van een betaalbewijs overgaat. Van belang is verder dat verweerder, niet dan wel onvoldoende weersproken door eiser, heeft gesteld dat door middel van icoontjes op de parkeermeter staat aangegeven op welke wijze deze moet worden bediend. De niet onderbouwde, algemene opvatting van hoogleraar D. van Eijk over het ontwerp van 'parkeerbetaalautomaten waar je met je chipknip kunt betalen', geciteerd in het door eiser ter zitting overgelegde artikel uit de Volkskrant van 15 april 2006, acht de recht-bank van onvoldoende gewicht voor de conclusie dat eiser desondanks niet kon weten op welke wijze hij de betalingshandeling met de desbetreffende parkeermeter moest voltooien. Hierbij is nog in aanmerking genomen dat eiser heeft gesteld dat hij haast had, hetgeen ook bijdraagt aan het beeld dat eiser door aan hem zelf toe te rekenen omstandigheden de betalingshandeling niet heeft voltooid.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene is de naheffingsaanslag terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is derhalve ongegrond.

2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 13 september 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier.